
Marrit van den Berg (Wageningen Universiteit) over malaria, voeding, voedselzekerheid en commercialisering
In het zomernummer van Vice Versa geven we een inkijkje in de wereld van de experimentele wetenschap met een portret van de Wageningse Development Economics vakgroep. Op deze site praten we verder met de leden van de vakgroep. Vandaag de laatste in de serie met Marrit van den Berg, universitair docent aan de Wageningen universiteit. Zij doet onder meer onderzoek naar het verband tussen malaria, voeding en productie. Daarnaast kijkt ze of de commercialisering van landbouw effect heeft op voedselzekerheid. Van den Berg werkt samen met ngo’s, en daar hoort bij dat er de noodzakelijke compromissen moeten worden gezocht.
Verbindingen leggen tussen verschillende disciplines, dat staat centraal in de aankomende onderzoeken van Marrit van den Berg (43). Waar de verschillende onderzoekstakken vaak met hun eigen ding bezig zijn, kunnen er creatieve onderzoeksideeën ontstaan wanneer de handen juist ineen worden geslagen. Zo is Van den Berg als ontwikkelingseconome op het moment samen met entomologen, agronomen en voedingsdeskundigen van de Wageningen Universiteit bezig met de zogeheten ‘productivity-health-nutrition nexus’. Oftewel, hoe de voeding van iemand uitwerkt op de landbouwproductiviteit en daarmee ook weer de vatbaarheid voor ziektes als malaria. Die vatbaarheid voor ziektes werkt vervolgens weer uit op de voedingsbalans, én op de landbouwproductiviteit. ‘Vooral veel kinderen worden ziek van malaria. Iemand moet voor hen zorgen en dat zijn meestal de vrouwen. Dan kunnen ze niet werken’, legt Van den Berg uit. ‘Malaria is bovendien vaak net in de tijd dat je veel aan landbouw moet doen. Er is vooralsnog weinig over die wisselwering tussen voeding, malaria en landbouwproductiviteit bekend.’
In het kader van deze plannen onderzoekt Van den Berg samen met Wageningse entomologen, het College of Medicine in Blantyre (Malawi) en de Warwick Medical School een project van The Hunger Project (THP) in Malawi. Daar zijn community centres opgericht van waaruit trainingen en activiteiten over voedselzekerheid worden georganiseerd. Diezelfde groepsbenadering wil THP nu toepassen voor malaria. Er worden malarianetten uitgedeeld en bewustwordingsprogramma’s opgestart – zodat de netten bijvoorbeeld niet als visnet worden gebruikt. Daarnaast wordt er samen met de gemeenschap gekeken naar broedplaatsen voor malaria, zoals stilstaand water en huizen met gaten waar de malariamug gemakkelijk binnen kan vliegen.
Aantallen
Van den Berg: ‘Met rapid diagnostic tests, waarmee mensen bloedprikje krijgen, kun je direct kijken of mensen malaria hebben of niet. Wij kijken vervolgens wat die malaria betekent voor het leven van mensen. Hoe werkt het door op de arbeidsallocatie van moeder en de voedselproductie?’
In de studie zit ook een Randomized Control Trial (RCT) component, al is het enigszins beperkt. Het project wordt uitgevoerd in drie grote dorpen die bestaan uit kleinere eenheden. Ieder dorp is onderverdeeld in vier zones, die vier verschillende treatments krijgen. Deze worden willekeurig toegekend aan iedere zone.
Markt en voedselzekerheid
In een ander onderzoek kijkt Van den Berg naar de relatie tussen commercialisering en voedselzekerheid binnen een project van SNV in Tanzania. Het doel van het project is om de voedselzekerheid te verhogen via een marktgerichte aanpak. SNV wil boerenorganisaties in contact brengen met verwerkers en verkopers, zodat boeren een betere positie krijgen om hun producten aan de man te brengen. Aan de input kant zullen ze gelinkt worden aan zaden-en kunstmestverkopers en is het plan om hen betere voorlichting te geven. Zo is zowel de input als outputkant beter gelinkt aan business. Ze hoeven zo niet te wachten tot er eens iemand voorbij komt om hun producten op te kopen of kunstmest te verkopen: de deal is al gemaakt. Zo verhogen de boeren hun productie, verkopen ze meer en eten ze zelf meer op, is het idee.
‘Traditioneel exporteert Tanzania alleen cash crops’, licht Van den Berg toe, ‘maar hier gaat dus om een marktgerichte benadering van voedselgewassen. De vraag is nu hoe dat uitwerkt op voedselzekerheid. Als je meer commercieel gaat verkopen, houd je dan nog wel genoeg achter om zelf voedsel te eten? Of verkoop je eerst alles en moet je het naderhand duurder gaan opkopen? Na de oogst is de prijs namelijk heel laag, dus als je het goedkoop verkoopt en je hebt naderhand maïs nodig die duurder is, ben je slechter af.’
Bovendien zijn het vaak de vrouwen die voedselgewassen beheren. Van den Berg: ‘Zodra het verkocht gaat worden, geeft ze het aan de man. Maar geeft hij het dan wel uit aan voedsel of gaat hij er andere dingen meedoen?’
Compromis
Voor het onderzoek zullen 120 boerenorganisaties in kaart worden gebracht. Daar worden willekeurig 90 dorpen uit geselecteerd waar het project gefaseerd wordt ingevoerd. Het liefst zou Van den Berg in de verschillende dorpen ook nog verschillende onderdelen van het project uitvoeren, waarbij de ene groep alleen aan de inputzijde wordt geholpen, de andere groep aan de outputzijde en bij een andere groep het hele pakket aan maatregelen wordt uitgevoerd. Zo zou ze beter naar de effectiviteit van het project kunnen kijken.
Hier komen echter de verschillende belangen van wetenschap en ngo in conflict, merkt Van den Berg. ‘Het idee van SNV is dat boeren heel veel beperkingen hebben en je moet die allemaal tegelijk aanpakken, anders heeft het geen zin. Ze vinden het niet aanvaardbaar en niet ethisch om de dorpen niet het hele pakket te geven. Bovendien willen ze op een heel organische manier kijken waar in welk dorp de meeste behoefte aan is en daarop inspringen, maar ik kan dat niet vergelijken. Voor mij moeten die behandelingen uniform zijn. Dus we moeten een compromis zoeken. Zij moeten er natuurlijk achter staan, anders heeft het onderzoek geen zin. Het is dus heel belangrijk om tot iets te komen. Straks hebben we een Skype call, dus we zullen zien tot welk compromis we kunnen komen.’
Het project trekt de grenzen van RCT’s op. Vaak worden RCT’s namelijk gebruikt bij strak gedefinieerde behandelingen. Hier zit wel een risico in, denkt Van den Berg. ‘De treatment is zo divers dat de kans groot is dat je er weinig conclusies uithaalt. Toch vind ik het de moeite waard, omdat je anders alleen de simpele vragen uitkiest. En dat zijn niet altijd de meest interessante vragen.’
Trucjes doen
Van den Berg werkt al sinds 2002 op de vakgroep, en is nog niet zo lang met RCT’s begonnen. Maar ze ziet duidelijk de voordelen ervan in. ‘Het geeft beter causale verbanden aan. Anders moest je eindeloos redeneren en veel trucjes toepassen. Met een RCT doe je in de praktijk nog steeds allerlei trucs, want je hebt nooit een perfecte RCT. Toch is het veel robuuster. Bovendien word je er ook steeds mee geconfronteerd als je wilt publiceren. Iedereen zit erop. Economische bladen zeggen voortdurend: kan je wel zeggen dat het daardoor komt? Vroeger draaide je een regressie en niemand kraaide er naar, nu de mogelijkheid van RCT’s er is, wordt daar steeds meer naar gevraagd. Sommige bladen wilden op een gegeven moment alleen maar RCT’s. Dat is nu weer wat minder geworden, er is meer oog voor de complicaties ervan.’
Pure waarheid bestaat echter nooit. ‘”Je hebt lies, big lies and statistics”, wordt wel eens gezegd. Je moet een goede onderbouwing hebben en steeds vaker wordt er naar een pre-analysis plan gevraagd. Dan moet je voordat je je onderzoek begint al aangeven wat je indicatoren en methodes zijn, zodat je niet achteraf zolang kan zoeken en spelen met je data dat je altijd wel ergens een impact op krijgt. Omdat er zoveel schandalen zijn geweest in de wetenschap, zijn er steeds meer van dit soort checks.’
Dat komt deels doordat wetenschappelijke tijdschriften het liefste zien dat er daadwerkelijk een effect wordt aangetoond, in plaats van dat er geen effect wordt gevonden, erkent Van den Berg. ‘Als je een onderzoek hebt waar je lang mee bezig bent geweest en je vindt geen effect, dan is het jammer dat het niet wordt gepubliceerd. Er zijn nu steeds meer tijdschriften die wél publiceren als er geen effect wordt gevonden. Dan moeten je vragen en hypotheses wel uitermate interessant zijn. Als het bijvoorbeeld om een hypothese gaat waarvan iedereen denkt dat er een effect is, dan is het interessant als je dat juist niet vindt.’