
Hoe solidair is de Keniaanse middenklasse?
In deze tweede week van het Change the Game debat onderzoeken we hoe lokale fondsenwerving en claim-making in de praktijk werken. Vandaag is het de beurt aan Kenia. Eind vorig jaar stelde het Keniaanse parlement voor dat lokale ngo’s niet meer dan 15 procent van hun fondsen uit het buitenland mochten ontvangen. Het wetsvoorstel werd afgewezen maar het Keniaanse maatschappelijk middenveld is wakker geschud: ze moeten meer draagvlak krijgen in eigen land. Maar is de opkomende Keniaanse middenklasse wel geïnteresseerd in ontwikkelingssamenwerking en wil zij hieraan bijdragen?
Zaterdagmiddag is het prime time in de winkelcentra van Nairobi. In vol ornaat tijgen gezinnen, jonge stellen en vriendinnengroepjes naar de luxe, overdekte winkelparadijzen. Grote gouden oorbellen glinsteren in het zonlicht, aan de armen van de vrouwen zwaaien merktassen trots heen en weer en mannen dragen glimmend gepoetste schoenen.
Hoewel het afgelopen decennium tientallen van dit soort winkelcentra uit de grond zijn gestampt, kan het commerciële aanbod de sterk groeiende behoefte van de nieuwe middenklasse nauwelijks bijhouden. Net als in andere middeninkomenslanden groeit de middenklasse in Kenia als kool. Volgens een recent onderzoek van de African Development Bank behoort nu 16,8 procent van de Keniaanse bevolking tot deze groep, die meer geld te besteden heeft dan nodig voor het directe levensonderhoud. Niet alleen de winkeliers profiteren van de groeiende koopkracht van Kenianen, ook internationaal wordt deze groep aangewezen als een belangrijke schakel in internationale samenwerking. De middenklasse zou immers zelf kunnen bijdragen aan ontwikkeling in eigen land. Maar de vraag is of zij dat ook zou willen.
Westgate
Winkelen in zo’n luxe, overdekte mall vergt wel wat tolerantie van de bezoeker. Na een eerste scan van de tassen bij het hek dat het complex scheidt van de drukke weg, volgen er nog twee security checks waarbij tassen en lichamen onderzocht worden op bommen met een draagbare, piepende scanner. Op een afstandje houden soldaten met zwaar geschut de bezoekers in de gaten. De controles zijn sinds de aanslag in het winkelcentrum Westgate vorig jaar september veel strenger geworden. Sinds het bloedbad, waarbij 67 mensen omkwamen en 175 gewond raakten, is Kenia in opperste staat van alertheid. Dat dit bloedbad effect heeft gehad op de Keniaanse winkelgewoontes blijkt bij binnenkomst in het winkelcentrum The Junction, één van de grootste van Nairobi. Deze mall ken ik van een eerder bezoek in 2012 en was toen duidelijk dé plek om te zien en gezien te worden. Twee jaar geleden werd de luide bas van de muziek nog overstemd door het opgewekte gelach van het winkelende publiek, maar nu klinkt slechts het holle geklak van enkele hakken op de betegelde vloeren.
Mijn vragen over maatschappelijke betrokkenheid zijn dan ook gericht aan een klein groepje bezoekers. Mozes Kuria is samen met zijn twee zoons Brian (11) en Dennis (9) neergestreken in een hippe koffiebar in The Junction. ‘Kenianen zijn van nature gulle gevers, we geven iedere dag aan een zus die gaat trouwen, een broer die naar het ziekenhuis moet of de begrafenis van een verre neef. Dat is ook precies het probleem: we geven zo veel dat er aan het eind van de maand niets meer over is om te geven. Maar het is niet alleen een geldkwestie,’ geeft hij toe als ik naar de iPhones wijs waar zijn kinderen mee spelen. ‘Het heeft ook met vertrouwen te maken. Want hoe weet je zeker dat het geld goed terechtkomt?’ Dit sentiment wordt bevestigd door andere bezoekers, bijvoorbeeld Joseph en Cecilia Gitaki, die samen met hun drie kinderen een dagje in Nairobi zijn om te winkelen. ‘Kenianen zijn nooit echt betrokken geraakt bij ontwikkelingssamenwerking. Het enige resultaat van ontwikkelingshulp dat wij hebben gezien is dat ngo-medewerkers in steeds mooiere auto’s rijden en in grote huizen wonen in de rijkste buurt van Nairobi. Nu willen ze dat wij bijdragen? Dan moeten ze eerst met een heel goed verhaal komen.’
Wake-up call
Het wantrouwen jegens ngo’s is breder gedragen binnen Kenia. Naar aanleiding van de aanhoudende kritiek van mensenrechtenorganisaties en de lopende aanklacht van het Internationale Strafhof tegen de president en vicepresident op verdenking van misdaden tegen de menselijkheid bij het verkiezingsgeweld in 2007, wil de overheid de macht van maatschappelijke organisaties inperken. Daarom diende het Keniaanse parlement eind vorig jaar een wetsvoorstel in dat Keniaanse ngo’s zou verbieden meer dan 15 procent van hun budget uit het buitenland te ontvangen. Daarnaast zou elke ngo onder streng overheidstoezicht komen te staan. Het doorvoeren van deze wetswijziging zou het einde betekenen van de meer dan 80 procent van de lokale organisaties die volledig afhankelijk zijn van buitenlandse fondsen. Het zou het opereren van internationale ngo’s in Kenia bovendien vrijwel onmogelijk maken.
De omstreden wetswijziging op de Public Benefit Organisations (PBO) Act werd uiteindelijk met 83 tegen 73 stemmen en 8 onthoudingen door het parlement verworpen. Toch zat de schrik er goed in. ‘Voor het maatschappelijk middenveld in Kenia was dit een echte wake-up call,’ zegt Janet Mawiyoo, directeur van de Kenya Community Development Foundation (KCDF). ‘Bij veel organisaties heerste tot dan toe het gevoel dat het makkelijker is je hand op te houden bij westerse donoren dan lokaal steun te mobiliseren. Met de PBOAct werd pijnlijk duidelijk hoe kwetsbaar deze afhankelijkheid van het Westen het Keniaanse maatschappelijk middenveld heeft gemaakt. Nu zie je dat geleidelijk steeds meer organisaties zich aan het oriënteren zijn op de mogelijkheden om lokaal fondsen te werven.’ Volgens Mawiyoo is dit een goede zaak: ‘Veel te lang hebben maatschappelijke organisaties in Kenia op het Westen geleund, waardoor Kenianen niet betrokken zijn bij ontwikkelingsprocessen in hun eigen land. Hierdoor zien ze niet altijd het belang ervan in. Maar ontwikkeling is iets wat ons allemaal aangaat en waar Kenianen zelf een belangrijke rol in kunnen spelen.’ Dat ontwikkeling in Kenia geïnitieerd zou moeten worden door de middenklasse, vindt Mawiyoo onzin. ‘Iedereen heeft wat te geven. Of het nou gaat om geld, tijd of kennis. Het gaat erom die potentie vrij te maken en een structuur te creëren waarin alle Kenianen zich vrij voelen om bij te dragen.’
KCDF werkt al sinds 1997 aan het versterken van lokale fondsenmobilisatie. Momenteel ondersteunt de organisatie meer dan 300 lokale projecten waarbij ze volgens een matching-principe werken: de lokale organisatie werft zelf de helft van de fondsen en KCDF vultdeze aan tot 100 procent. Dit lijkt goed te werken. ‘De aanvragen stromen binnen,’ aldus Mawiyoo. ‘Het maakt organisaties trots als ze zien dat ze zelf fondsen in de gemeenschap kunnen mobiliseren. Ook blijkt het vaak helemaal niet zo moeilijk te zijn als ze vooraf dachten,’ stelt Mawiyoo. ‘Kenianen zijn een genereus volk. Elkaar helpen en het bieden van financiële ondersteuning zit diep geworteld in onze cultuur. Daar moeten we op een slimme manier op inspelen.’
Een belangrijke component van succesvolle fondsenwerving is volgens Mawiyoo het persoonlijk aanspreken van mensen om te geven.’ Iedereen heeft hulp gehad van mensen om te komen waar ze nu zijn. Het is dus niet meer dan redelijk dat ze wat teruggeven aan de gemeenschap. Ik probeer veel mensen zelf te benaderen en zoek dan naar een connectie met hun achtergrond en de projecten die wij steunen.’ Mawiyoo staat op en pakt een bak vol met visitekaartjes van haar bureau. ‘Deze mensen wil ik deze week allemaal nog bellen,’ zegt ze met een stuk of 20 kaartjes in haar hand. ‘Ja, je moet er wat voor doen, maar uiteindelijk is het de investering waard, want veel van mijn contacten kennen iemand in het bedrijfsleven of bij de overheid die ons weer kan helpen, dus zo breid je langzaam je netwerk uit.’
Harambee
Door middel van trainingen ondersteunt KCDF de organisaties in het ontwikkelen van hun fondsenwervende capaciteiten. Hierbij bouwen ze sterk op traditionele structuren in de gemeenschap en werken ze vanuit een Afrikaans concept van filantropie: harambee ofwel het samenkomen van mensen om bij te dragen aan een gezamenlijk doel. Deze bijeenkomsten worden traditioneel georganiseerd door families om geld in te zamelen voor een familieaangelegenheid zoals een bruiloft of een begrafenis, maar steeds vaker organiseren ook lokale organisaties harambees om fondsen te werven voor ontwikkelingsprogramma’s. De activiteiten variëren van een diner of muziekvoorstelling tot een verloting van geiten.
Een van KCDF’s partners, de Nederlandse stichting Boosting Young Entrepreneurs (BYE) organiseerde in dit kader het afgelopen jaar een voetbaltoernooi voor meisjes, getiteld ‘Football for Biogas’. De directeur van de stichting ontvangt ons in zijn kantoor in het hooggelegen koffie- en theerijke landschap van de provincie Murang’a. ‘Zal ik je welkom heten op z’n Nederlands of Keniaans,’ vraagt de lange, breed glimlachende Gerald Kweri in vloeiend Nederlands. Na zijn studie aan het Institute of Social Studies in Den Haag keerde Kweri terug naar zijn geboorteplaats Kigumo en richtte samen met andere jongeren uit de omgeving de stichting BYE op. ‘BYE richt zich op het promoten van meisjesonderwijs door middel van biogasinstallaties. Dit klinkt misschien onwaarschijnlijk,’ lijkt hij mijn verbaasde blik te beantwoorden, ‘maar dat is eigenlijk heel logisch. In 2010 kwam een groep Nederlandse studenten naar Kenia om onderzoek te doen naar de onderliggende oorzaken van armoede in deze provincie. Veel meisjes in de regio bleken niet naar school te gaan omdat ze verantwoordelijk waren voor huishoudelijke taken zoals het halen van brandhout. Door het gebruik van biogas hoeven meisjes geen brandhout meer te halen en kunnen ze naar school. Bovendien wordt er aanzienlijk bespaard op paraffine en ook op medische kosten, want dagelijks koken in de rook is schadelijk voor ogen en longen.’
Deborah Nyambora is een van de vrouwen die door BYE van een biogasinstallatie is voorzien en deze trots wil demonstreren. Alsof ze uit een kookboek voorleest noemt ze de ingrediënten op die nodig zijn voor het verwerven van gas: ‘Twee kilo koeienpoep en twee liter water, goed roeren tot het een massa wordt en dan door laten lopen’. Iets te ver buig ik voorover om het proces van dichtbij te zien en ik moet een bananenblad vastgrijpen om te voorkomen dat ik in de put met koeienpoep val. ‘Ja, biogas is dangerous business!’ lacht Nyambora.
‘Het idee achter het project is dat de huishoudens zo veel besparen dat ze de kosten voor de biogasinstallatie, die kunnen oplopen tot 100.000 Keniaanse shilling [ongeveer 840 euro, red.], binnen anderhalf jaar kunnen terugbetalen zodat BYE weer een biogasinstallatie kan plaatsen bij een nieuw gezin,’ legt Kweri uit. Hoewel deze methode volgens hem goed werkt, wil BYE graag meer mensen op kortere termijn voorzien van een installatie. Daarbij vindt in KCDF de organisatie een goede partner. ‘Samen kunnen we meer lokale fondsen werven die ons niet alleen in staat stellen meer mensen te helpen, maar ook ons project lokaal op de kaart te zetten.’ Naast het voetbaltoernooi organiseert BYE ook andere fondsenwervende activiteiten zoals een high tea voor theefabrieken die baat hebben bij de bescherming van de bossen. ‘Het gaat nu nog om kleine bedragen,’ geeft Kweri toe, ‘maar we hopen dat we door meer bekendheid uiteindelijk de hele gemeenschap kunnen bereiken.’
Vuil ondergoed
Living Positive Kenya (LPK) is een van de andere lokale partners waarmee KCDF werkt. Onder leiding van Mary ‘Mum’ Wanderi ondersteunt deze organisatie hiv-positieve moeders met jonge kinderen om met een lening van microfinanciering een eigen onderneming te starten. Omdat de hiv-positieve vrouwen vaak alleenstaande moeders zijn besloot LPK ook een kinderopvang op te zetten waar de vrouwen hun kinderen op werkdagen kunnen brengen. ‘Veel van onze westerse donoren wilden niet bijdragen aan de bouw van de opvang omdat het niet direct met aidspreventie te maken heeft en het resultaat van hun werk dan niet makkelijk uit te drukken is in cijfers,’ legt Wanderi uit. ‘Maar wij zien dit als een cruciaal onderdeel van het project. We moesten dus ergens anders naar fondsen op zoek’, legt Wanderi uit. ‘Bovendien nemen de fondsen uit het buitenland ieder jaar af. Aids is geen populair onderwerp meer bij donoren, dus als wij ons werk willen voortzetten moeten wij ons op andere financieringsbronnnen richten.’
LPK organiseert daarom regelmatig harambees voor mensen uit de omgeving. Hoewel deze fondsenwervende activiteiten positieve resultaten opleveren, is het niet eenvoudig. ‘Veel mensen zijn huiverig om geld te geven aan ontwikkelingsorganisaties. In het verleden zijn ze vaak teleurgesteld door bestuurders en politici die het geld in eigen zak staken. Wij merken dat mensen vaak wel bereid zijn in natura te geven en proberen hier dan ook met LPK op in te spelen.’ Wanderi laat een kast vol met meel zien. ‘Hier kunnen we wel even mee voort,’ lacht ze. ‘Ja, je krijgt niet altijd wat je wilt, maar het is in elk geval een teken dat mensen bereid zijn om bij te dragen. En ook op deze manier creëer je bewustwording.’
Wanderi krijgt een telefoontje. ‘Of we 100 kippen willen hebben van een lokale reisorganisator!’ roept ze enthousiast. ‘Kijk, dat zijn donaties waar we iets aan hebben. ‘We kunnen niet alleen de eieren verkopen, maar de kippen ook fokken en schenken aan de vrouwen in ons programma zodat deze ook zelf een extra inkomstenbron krijgen.’ Niet alle donaties zijn even nuttig. ‘Het gekste wat wij ooit hebben ontvangen was vuil ondergoed. “Jullie zijn toch arm en kunnen alles gebruiken?” zei de vrouw die de zak kwam afleveren. Op dat soort momenten verlang ik naar de tijd dat aids-bestrijding nog hoog op het prioriteitenlijstje van westerse donoren stond,’ verzucht Wanderi.
Wantrouwen
Net als Wanderi ziet ook Harrie Oostrom dat veel Kenianen liever in natura geven dan in geld. Oostrom, oud-directeur van Festival Mundial en COS Brabant, is sinds 1992 actief bij stichting Imani, een rehabilitatiecentrum voor straatkinderen. ‘De meeste Kenianen zijn opgegroeid in een cultuur van corruptie en hebzucht. De rijke topklasse wil alleen maar rijker worden en de kloof tussen arm en rijk blijft groeien.’ Oostrom is daarom enigszins sceptisch over de potentie van lokale fondsenwerving. Vooral voor initiatieven die niet direct verbetering bieden voor de hele lokale gemeenschap is het volgens Oostrom moeilijk financiële steun te vinden. ‘Kindertehuizen in Kenia hebben een slechte naam vanwege grote corruptieschandalen en andere wanpraktijken. Hierdoor heeft een groot deel van het publiek het vertrouwen in dit soort projecten verloren.’
Toch zijn er ook Kenianen die wel bereid zijn aan Imani te geven. Zo krijgt de organisatie veel kledingdonaties en andere giften van lokale bedrijven zoals voedseloverschotten of kinderbedjes. Daarnaast werkt Imani veel met vrijwilligers uit de omgeving. Een van hen is Ongeri Magati. In het dagelijks leven is hij drummer bij het Kenyan National Theater, waarmee hij regelmatig op tournee gaat naar het buitenland. Als hij in Kenia is geeft hij in het weekend muziekles aan de kinderen van Imani. Waarom besloot deze drukke jonge man zijn kostbare tijd te doneren en niet zijn geld (waarvan hij aan zijn glimmende horloge en dure merkschoenen te zien wellicht wel wat kan missen)? ‘Iedereen kan geld geven, maar met kinderen muziek maken is iets dat bij mij past. Ik kan het resultaat meteen zien en weet dus dat mijn bijdrage goed terechtkomt,’ aldus Magati.
Kenyans for Kenya
Tom Were, programmacoördinator bij KCDF, erkent de zorgen van Oostrom, maar ziet de toekomst positiever in. ‘Het kost tijd om lokale fondsenwervingscapaciteiten te ontwikkelen, maar er zijn positieve tekenen aan de wand.’ Were verwijst hierbij naar de resultaten van de World Giving Index waarin Kenia op plaats 33 staat van landen die bereid zijn te geven aan ontwikkelingssamenwerking. Vooral op de categorie ‘helpen van een vreemde’ scoort Kenia verassend hoog met een 9e plek. Als illustratief voorbeeld noemt Were de Kenyans for Kenya–campagne die het Rode Kruis samen met Safaricom, KCB bank en andere lokale bedrijven in 2011 organiseerde om geld op te halen voor de droogte in het noorden van het land. ‘Deze campagne wist in enkele weken meer dan 1 miljard shilling [circa 8,4 miljoen euro, red.] op te halen, een recordbedrag.’ vertelt Were. ‘Wat het Rode Kruis en de andere partners goed hebben gedaan is het betrekken van jongeren in Kenia door gebruik te maken van sociale media en technologische mogelijkheden zoals het versturen van geld via Mpesa. Deze in Kenia ontwikkelde mobiele telefoontechnologie maakt donaties op een laagdrempelige manier mogelijk. De som van veel kleine bedragen kan oplopen tot een heel groot bedrag,’ aldus Were.
‘Kenianen willen wel bijdragen,’ stelt hij, ‘maar moeten eerst overtuigd worden van het doel. Veel van de Keniaanse organisaties die geld uit het buitenland ontvingen legden alleen verantwoording af aan de westerse donoren en niet naar de bevolking. Dit maakt de kernboodschap van organisaties naar het volk hol en heeft als resultaat dat ontwikkelingen van het maatschappelijk middenveld in Kenia slechts manifestaties zijn van beleidswisselingen in het Westen. Lokale organisaties wordt om de paar jaar gevraagd hun werkwijze aan te passen zodat ze binnen deze subsidiestromen passen. Eerst werden er massaal voedselzekerheidprogramma’s opgezet, toen werd gender het belangrijkste domein en nu is hernieuwbare energie de trend.’ Were schudt zijn hoofd: ‘Door al deze veranderingen zijn programma’s vaak niet duurzaam. Het lokaal mobiliseren van fondsen zorgt ervoor dat organisaties minder kwetsbaar zijn als financiering wegvalt. En het geeft organisaties de mogelijkheid zelf een ontwikkelingsagenda te bepalen die aansluit op de lokale vraag en niet op het buitenlandse aanbod van subsidie.’
Bovendien biedt lokale fondsenwerving organisaties de mogelijkheid beter aanspraak te maken op overheidsdiensten waar zij recht op hebben. Dit wordt ook wel claim-making genoemd. ‘Op het moment dat een organisatie lokaal fondsen weet te mobiliseren laat het aan de overheid zien dat de bevolking achter het doel staat. Dit geeft meer kans om goed te lobbyen’, aldus Were. Vooral in verkiezingstijd kan deze troef volgens hem effectief worden ingezet. ‘Lokale politici bestaan bij de gratie van het volk en doen er alles aan om verkozen te worden. Op het moment dat organisaties steun genieten van potentiele kiezers geeft dat macht.’ Ook op nationaal niveau is dit belangrijk volgens Were, want om tegenwicht te bieden aan de druk die de overheid opvoert op maatschappelijke organisaties is een sterke achterban cruciaal. ‘Lokale steun maakt een organisatie sterk en laat zien dat deze niet alleen een speelbal van het Westen is, zoals de overheid beweert. Door die sterke achterban wordt een organisatie een gelijkwaardiger speler en kan ze ook kritisch zijn op de overheid zonder bang te zijn dat die zich tegen hem keert. Een sterk maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt namelijk de stem van het volk, niet de stem van het buitenland.’
Oratie
De lobbytactieken die Were beschrijft zijn maar al te bekend bij Ezra Mbogori, directeur van mensenrechtenorganisatie Akiba Uhaki en voorzitter van de Civil Society Organisations reference groep, de belangrijkste lobbyclub op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in Kenia. Mijn vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen dat de regering zulke strenge maatregelen dreigt te nemen om het maatschappelijk middenveld de mond te snoeren, inspireert hem tot een bevlogen oratie. Met gevoel voor dramatiek draait hij zijn stoel naar het raam, slaakt een diepe zucht en heft aan: ‘Het verhaal begint in 1988.’ Het betoog duurt zo’n anderhalf uur en bevat een aantal complottheorieën.
Volgens Mbogori past het wetsvoorstel dat in 2013 werd ingediend in een lange traditie van de Keniaanse overheid om het maatschappelijk middenveld in Kenia te verzwakken. In de eerste jaren onder het bewind van president Daniel Arap Moi, die van 1978 tot 2002 aan de macht was, had het maatschappelijk middenveld relatief vrij spel. Toen ngo’s echter eind jaren tachtig de aandacht begonnen te vestigen op het misbruik van belastinggeld door de Moi-regering, werd het de president te gortig. Het parlement nam een wet aan die voorschreef dat al het ontwikkelingsgeld door de overheid moest worden toegewezen. Er werd een lobbygroep opgericht die samen met internationale organisaties druk uitoefende op de overheid. Deze druk bereikte zijn hoogtepunt tijdens de internationale bijeenkomst over hulpeffectiviteit in Parijs en zorgde ervoor dat de wet werd aangepast. Het maatschappelijk middenveld kreeg weer de ruimte om vrij te opereren.
In 2009 onder de toenmalige president Mwai Kibaki wist de internationale groep effectief te lobbyen voor een wet die ngo’s tegemoet zou komen in bepaalde regelgeving, maar toen de huidige president Uhuru Kenyatta aan de macht kwam stonden deze afspraken nog op losse schroeven. Geïrriteerd door de bemoeienis van westerse partijen stelde Kenyatta bovengenoemde wetswijziging voor om de westerse financiering van Keniaanse ngo’s aan banden te leggen. Internationale verontwaardiging werkte als olie op het vuur en het scheelde niet veel of de wet was aangenomen, herinnert Mbogori zich. Ondanks dat het onheil door onder andere een sterke binnenlandse lobby werd afgewend is hij er nog niet gerust op. ‘De overheid heeft ons de oorlog verklaard en het maatschappelijk middenveld moet zich bewapenen,’ stelt Mbogori resoluut. ‘Om de druk op de overheid te blijven voeren is het belangrijk dat we laten zien dat ontwikkelingssamenwerking in Kenia meer is dan westerse budgetten. Daarom is het mobiliseren van lokale steun, zowel financieel als politiek, zo belangrijk.’
Internationale organisaties zullen in de toekomst een andere rol moeten spelen, voorspelt Mbogori. ‘Ze worden veel meer een faciliterende partij en zullen hun verantwoordelijkheid nemen om de capaciteit te versterken van lokale organisaties om zelf fondsen te werven en effectief te lobbyen.’ Mbogori draait zich weg van het raam en staat op om zijn conclusie extra kracht bij te zetten. ‘Dat is pas echt ontwikkelingssamenwerking.’
Bovenstaand artikel heeft ook in VV #03 gestaan.
Deze week onderzoekt Vice Versa iedere dag een case study. Morgen is het de beurt aan Zuid-Afrika.