
Jan Gruiters (PAX): ‘Sector moet niet aan zelfcensuur gaan doen’
In de interviewserie over strategische partnerschappen is vandaag Jan Gruiters, directeur van Pax aan de beurt. Meer dan de vraag of ngo’s hun onafhankelijkheid kunnen behouden, ligt Gruiters wakker over de vraag hoe burgers bij de strategische partnerschappen te betrekken. ‘Anders word je zo’n studieclubje dat een rapport uitbrengt, waarvan de overheid of een groot bedrijf zegt: “bedankt, we zullen het lezen, dag”.
In het complex boven winkelcentrum Hoog Catharijne op station Utrecht Centraal houdt vredesorganisatie PAX kantoor. De naamsverandering is nog kersvers, getuige het oude visitekaartje van IKV Pax Christi dat de theedoos op de werkkamer van directeur Jan Gruiters siert. Tegen Trouw zei directeur Jan Gruiters daarover: ‘De christelijke verwijzing ‘Christi’ belemmerde ons om een groter publiek enthousiast te krijgen voor het vredeswerk.” De naamsverandering heeft met name te maken met PR, in de wortels is en blijft PAX een christelijke organisatie. “We zijn niet zomaar een studieclubje met morele waarden.” Op deze punten, het betrekken van een breed publiek en het aanpakken van de dieperliggende structuren van ongelijkheid en onrecht aan te pakken, zal Gruiters in het gesprek met Vice Versa nog vaak terugkomen.
Gruiters vindt de plannen van minister Ploumen vooral ‘markant’. Gruiters: ‘Ze kiest ervoor om samen met het maatschappelijk middenveld de dieper liggende, structurele oorzaken van armoede, onrecht en onveiligheid aan te pakken. De minister erkent dat die structurele oorzaken aanwezig zijn en richt zich met de keuze voor pleiten en beïnvloeden op politieke machtsvragen en machtsstructuren die ter discussie gesteld moeten worden. Dat is geen vanzelfsprekende keuze voor iemand die zelf onderdeel is van de macht. Ze had het zich gemakkelijker kunnen maken door te gaan zoeken naar onderaannemers voor publieke dienstverlening die haar plannen willen uitvoeren. Maar ze kiest voor een uitgesproken koers die verder gaat dan symptoombestrijding.
Deels is haar keuze ook ingegeven door bezuinigingen. Directe armoedebestrijding is een heel kapitaalintensieve manier van werken. Bepleiten en beïnvloeden is meer kennisintensief, en dus ook wat goedkoper.’
U zegt zelf al: het is markant dat een overheid die zelf deel van de macht is machtsstructuren wil aanpakken. Is dat geen tegenstelling?
‘Zo zie ik dat niet. In een democratische samenleving moet een gekozen regering haar eigen tegenmacht toelaten en de politieke ruimte daarvoor beschermen. Ik ga er dan vanuit dat we een verstandige overheid hebben die naar die tegenmacht wil luisteren en het belang daarvan inziet.
Dat de minister heeft gezegd dat ze organisaties wil steunen waar ze ’s nachts wakker van ligt bevestigt dat ze echt zoekt naar een krachtige tegenmacht met overtuigende inbreng. Aan een geritualiseerd middenveld dat af en toe eens ‘ja maar’ roept heeft niemand wat. Serieuze partners zijn organisaties die strategisch kunnen schakelen tussen verschillende rollen, afhankelijk van de context en het proces waar ze in zitten. Die begrijpen wanneer ze moeten doorbijten en wanneer ze moeten samenwerken. Als je de structurele oorzaken van armoede en onveiligheid wil aanpakken moet je niet naïef zijn. De partners moeten erkennen dat ze elkaar nodig hebben en het lef hebben om ook samen issues te behandelen, ook als dat even pijnlijk is.’
Wanneer werk je samen en wanneer ‘bijt’ je?
‘Als we bijvoorbeeld onderhandelingen faciliteren tussen de regering en rebellen in Zuid-Soedan, is het prettig dat we samen kunnen werken met statelijke actoren om een verdrag te erkennen en monitoren. Wij kunnen geen militairen of politiemensen uitsturen terwijl die soms nodig zijn voor het beschermen van burgers. Gaat het over het krijgen van transparantie in de steenkolenketen, dan kan dat langs de weg van adviseren en samenwerken als het mogelijk is maar moet je ook pressie kunnen organiseren en de confrontatie willen aangaan als dat nodig is.’
Een doelstelling als transparantie in de steenkolenketen, wordt dat niet lastig te financieren in een partnerschap waar je het eens moet worden over doelstellingen?
‘Dat zullen we nog zien. De minister is nog niet toe aan het verplicht opleggen van transparantie. Dat betekent niet dat je de minister niet kan aanspreken op de verplichting van staten om mensen te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door derde partijen. Als de minister van mening is dat de mensenrechten van lokale gemeenschappen in wingebieden belangrijk voor haar zijn, kunnen wij een belangrijke rol spelen in een strategisch partnerschap. Het moet dan mogelijk zijn elkaar te vinden op gemeenschappelijke doelstellingen. Lukt dat niet, dan moet je niet met elkaar samenwerken.’
Stel dat jullie een voorstel indienen waarin jullie pleiten voor volledige transparantie en de overheid zegt: dat financieren we niet. Hoe ga je daarmee om?
‘De overheid is en blijft de financier, en als die niet aan je plan wil beginnen ben je uitgepraat. Maar een overheid die een voorstel niet wil financieren is niets nieuws, dat heb je altijd gehad. Dan moet je proberen op andere manieren je doel te bereiken.
De eigenheid van ngo’s komt pas in gevaar als de minister ngo’s behandelt als onderaannemers van haar beleid. Het is belangrijk dat de overheid de principiële vrijheid en onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties steeds herbevestigd. Overigens kan die vrijheid en onafhankelijkheid ook in gevaar zijn als de sector aan zelfcensuur gaat doen: ‘laat ik maar niet al te kritisch zijn’. Dat is een heel ander probleem. Die principiële onafhankelijkheid ben je ook verschuldigd aan je achterban. Als de relatie met je achterban goed zit, dan zal die achterban van jou ook een onafhankelijk opstelling verwachten. Organisaties hebben met andere woorden ook zelf een verantwoordelijkheid als het aankomt op het handhaven van hun onafhankelijk positie. Deze onafhankelijk moet in het DNA van maatschappelijke organisaties verankerd zijn.’
Staat de onafhankelijkheid van ngo’s dan op een andere manier onder druk?
‘De aanvallen op de vrijheid van het maatschappelijk middenveld vinden in andere landen plaats en vanuit andere hoeken. Freedom House heeft voor de derde achtereenvolgende jaar vastgesteld dat wereldwijd de vrijheid van het maatschappelijk middenveld, de rechtsstaat en de vrije pers – precies die zaken waar machthebbers beducht voor zijn – aan banden wordt gelegd. De discussie zou veel meer over al die restrictieve maatregelen wereldwijd moeten gaan.
Een voorbeeld: de Public Order Management Bill in Uganda. Die is vorig jaar, zonder slag of stoot, aangenomen. Het houdt in dat je een week van te voren toestemming moet aanvragen bij een politiebureau als je met drie mensen of meer in een publieke ruimte over politiek wil praten, zoals wij hier nu doen. Zoiets is funest voor een levendige politieke cultuur en een vitale civiele samenleving. In zulke regelgeving zit de inperking van de vrijheid en onafhankelijkheid in het maatschappelijk middenveld.
Anderzijds staat de vrijheid van burgers en maatschappelijke organisaties ook onder druk vanuit grote bedrijven. Neem de access to remedy uit dat Ruggie-framework (naar VN-diplomaat John Ruggie, een kader van regels om de mensenrechten te waarborgen in relatie tot het gedrag van multinationals – red), wat inhoudt dat mensen genoegdoening en compensatie moeten kunnen krijgen als bedrijven hen schaden. Er zijn bedrijven die juristen en advocatenkantoren in de arm nemen en dat recht zwaar onder druk zetten. Zij kunnen een juridische strijd jarenlang volhouden, maatschappelijke organisaties niet. Olie- en mijnbouwbedrijven gaan ver om hun reputatie en aandeelhouderswaarde te beschermen met juridische middelen. Juridische chantage kan de vrijheid van maatschappelijke organisaties bedreigen. Ik ben alert op onze onafhankelijkheid binnen de strategische partnerschappen, maar de meest ernstige bedreigingen van de vrijheid en onafhankelijkheid van het maatschappelijk middenveld komen uit andere hoeken.’
Is dat een kwestie waar je met de overheid aan zou willen werken?
‘Naleving van het Ruggie-framework is precies iets waar een krachtenbundeling veel zou kunnen betekenen. Nederland wil bij maatschappelijk verantwoord ondernemen een voortrekkersrol spelen, maar er kunnen nog best een paar tandjes bij. Ik ben zelf een groot voorstander van vrijwillige regelgeving, zolang dat werkt. Maar vrijwilligheid mag niet als vrijblijvendheid geïnterpreteerd worden. Als het niet werkt moet er een juridische basis zijn om op terug te vallen. Zeker als het gaat om principiële zaken als mensenrechten en de veiligheid van burgers.’
Is het wel handig voor een overheid om in een strategisch partnerschap te zitten met een activistische organisatie, als je in landen werkt met repressieve overheden?
‘Onze onafhankelijkheid is een verdedigingslinie tegen kritiek vanuit een repressieve overheid. Als een ander land naar de Nederlandse ambassade gaat om over ons te klagen, dan moet de ambassade kunnen zeggen: “Het maatschappelijk middenveld opereert onafhankelijk van ons.” Dat de Nederlandse overheid wordt aangesproken op het beleid van kritische NGO’s is geen nieuw fenomeen. Dat gebeurt nu ook al. Ook nu weten overheden waar wij ons geld vandaan halen, daarvoor hoef je geen spion te zijn.’
In de discussie over de partnerschappen speelde het Zuidelijk penvoerderschap ook een belangrijke rol. Wat vond je daarvan?
‘Dat is een gepasseerd station. Ik vind het heel belangrijk dat partners en burgers betrokken worden bij bepleiten en beïnvloeden. Dat is een enorme uitdaging en op dat terrein kan PAX nog veel leren. Overigens willen partners niet altijd zichtbaar betrokken zijn bij pleiten en beïnvloeden omdat dit een politiek risico voor hen betekent en soms ronduit levensgevaarlijk is..’
Waar ligt voor u de grootste uitdaging in dit strategisch partnerschap?
‘Als het aankomt op pleiten en beïnvloeden ligt een enorme uitdaging in het vinden van genoeg steun in de Nederlandse samenleving. Sterke argumenten en kennis van zaken alleen zijn niet genoeg, je moet kunnen laten zien dat veel mensen in Nederland je steunen. Het gaat om het genereren van politieke wil. Het actief betrekken van burgers is een standaardonderdeel van bepleiten en beïnvloeden. Als je denkt dat dat niet nodig is, ga je ervanuit dat politieke wil enkel en alleen afhankelijk is vangoede argumenten. Dat is naïef. Dan word je zo’n studieclubje dat een rapport uitbrengt, waarvan de overheid of een groot bedrijf zegt: “bedankt, we zullen het lezen, dag”.
Met de Eerlijke Bankwijzer ontdekten we dat er bedrijven waren die afluisterapparatuur leverden aan het Syrische regime. We hebben Nederlandse banken toen kunnen overtuigen om niet meer in die bedrijven te investeren. Globalisering is iets heel ingewikkelds, maar het voordeel is wel dat we met duizend onzichtbare draden zijn verbonden met al die verre conflicten. Als je uitzoekt hoe die draden lopen, dan kan je actie ondernemen.’
Daarnaast kunnen geëngageerde burgers ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen, door te kijken waar hun mogelijkheden liggen. Als consument, als belastingbetaler, als pensioengerechtigde. Onze slogan ‘Vrede. Wie durft?’ gaat ook om de vraag ‘wie durft er tegen de stroom van onverschilligheid en machteloosheid in toch zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen?’ Van die vraag, hoe we het engagement en de betrokkenheid van de burger handen en voeten kunnen geven, daar lig ik nou wakker van. Als we dat engagement weten aan te boren, kunnen georganiseerde burgers, ook waar de staat en markt op hun eigen beperkingen stuiten, een verschil maken.’