
IOB kritisch over Nederlands beleid rond private sector ontwikkeling
De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) publiceerde vandaag een uitgebreide studie naar de effecten van de Nederlandse inzet voor private sector ontwikkeling, dat de laatste jaren centraal staat in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Het IOB-rapport is uitermate kritisch over de instanties die het beleid uitvoeren: ‘zij hadden vooral oog voor de directe resultaten […] en veel minder voor de vraag in hoeverre dat daadwerkelijk bijdroeg aan de vermindering van armoede.’ Uitvoeringsorganisaties zouden veel scherper moeten worden gehouden op de uiteindelijke beleidsdoelstellingen.
Tussen 2005 en 2012 heeft Nederland 3,3 miljard euro (ruim 9% van het totale hulpbudget voor die periode) besteed aan private sector ontwikkeling (PSO) in diverse ontwikkelingslanden. Het geld is verdeeld over vijf centrale thema’s: het versterken van de infrastructuur, de ontwikkeling van de financiële sector, de versterking van (met name agrarische) afzetmarkten, het verbeteren van de kennis en kunde van ondernemers, en het hervormen van regelgeving. Het doel van deze activiteiten is het stimuleren van ondernemingen, het uitbreiden van werkgelegenheid, het verminderen van armoede en het verbeteren van voorzieningen voor de armste groepen. Van het budget is 35% (bijna 1,2 miljard) besteed aan infrastructurele projecten.
Het IOB erkent het belang van private sector ontwikkeling. De wetenschappelijke consensus is dat gebrekkige infrastructuur nog steeds een rem is voor economische ontwikkeling wereldwijd. Daarbij noemt de IOB het gebrek aan toegang tot financiële dienstverlening als een groot obstakel voor de groei van kleine en middelgrote (boeren)bedrijven.
Wat zijn de effecten?
Hoe effectief zijn de projecten geweest? De IOB heeft het programma uitgebreid geëvalueerd door 32 programma’s te evalueren die samen driekwart van de totale uitgaven voor PSO beslaan. Op dit vlak heeft de IOB een aantal harde noten te kraken. De IOB stelt dat het met name schort aan de volledigheid van de evaluatie door de uitvoerende instanties. Zo is er nauwkeurig bijgehouden welke partijen profiteerden van de investeringen, maar nauwelijks wat het effect daarvan was, laat staan of de investeringen geholpen hebben met het behalen van de doelstellingen. Van de onderzochte 32 programma’s zijn er zes op valide wijze geëvalueerd, negen gedeeltelijk en 17 – meer dan de helft – zijn geheel niet geëvalueerd. Een verklaring die het IOB noemt voor gebrekkige evaluatie is een voorkeur voor directe en concrete resultaten bij de uitvoerende organisaties. Voor de vraag in hoeverre die investeringen bijdragen aan economische groei en vermindering van armoede zou veel minder oog zijn.
Deze lacune op het vlak van evaluatie is een opvallende vaststelling van de IOB, aangezien het beleid negen jaar geleden is ingezet. De IOB geeft direct al aan dat ‘de praktijk sinds 2012 wel aanzienlijk is verbeterd’ en dat de uitvoerende organisaties in de toekomst meer middelen zullen uittrekken om goede effectmetingen te doen.
Investeringen niet op de juiste plek en de juiste manier
Het IOB stelt daarnaast dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet genoeg heeft toegezien op wie profiteert van de bestedingen en dat ‘de middelen niet naar landen gaan waar de problemen het grootst waren en de steun de grootste effecten zou kunnen realiseren’. Dat betekent vooral dat de minst ontwikkelde landen met de laagste inkomens het minste profiteerden van het beleid. Daarbij was het in de praktijk vaak het geval dat de armste landen vaak leningen kregen, terwijl middeninkomenslanden giften kregen. Dit terwijl in theorie dit volgens IOB juist andersom zou moeten zijn.
Overige kritiek van de IOB is gericht op de ‘additionaliteit’ van het beleid. Additioneel beleid is beleid dat huishoudens of ondernemers in staat stelt iets te doen wat ze niet zelf zouden kunnen doen. Uitvoeringsorganisaties onderzochten vooraf en achteraf te weinig of de markt de activiteiten zelf had kunnen financieren. Met name in hogere-middeninkomenslanden, met een levendige en meer ontwikkelde private sector, ligt dit gevaar op de loer. Marktverstoring en verspilling van publieke middelen zijn dan het gevolg.
Organisaties opereerden bovendien te autonoom en wisselden onderling te weinig ervaring uit. Ze specialiseerden zich sterk in deelterreinen, terwijl ondernemers vaak te maken hebben met verschillende en onderling samenhangende knelpunten. Het IOB beveelt aan het aantal instrumenten en beperking van het aantal landen de efficiënte en effectiviteit ten goede zal komen.
Een samenvatting van het IOB-rapport is hier te vinden. Vice Versa zal later deze week nog uitgebreid verslag doen van de bevindingen in dit rapport.