Bart Romijn over de nieuwe koers van Partos en zijn visie op strategische partnerschappen

Sinds februari dit jaar heeft Partos, de branchevereniging voor Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, een nieuwe directeur. Bart Romijn heeft de kans om de sector in deze spannende en roerige tijden aan te voeren met beide handen aangegrepen. Vice Versa sprak met hem over zijn loopbaan en drijfveren en over hoe hij de toekomst van de sector ziet binnen het kader van de strategische partnerschappen.

Bart Romijn kun je met recht een door de wol geverfde OS-bestuurder noemen. Tijdens zijn studie in Wageningen, waar hij in 1980 afstudeerde, werkte hij een tijd in het veld in Venezuela. Daar ontdekte al snel dat zijn hart meer uitging naar het vanuit Nederland aanpakken van misstanden en het mobiliseren van mensen voor een betere wereld dan naar veldwerk. Organiseren voor internationale samenwerking is een rode lijn in zijn loopbaan. Hij begon bij Greenpeace en werkte kort bij het Europees Parlement. Daarna was hij totaal 25 jaar directeur van twee door hemzelf opgerichte adviesbureaus. Eerst bij Aidenvironment, een sociale onderneming avant la lettre en vervolgens bij Warner Strategy & Fundraising. Van daaruit heeft hij sindsdien meer dan tachtig organisaties van binnen gezien: sommige voor een paar weken, andere voor anderhalf jaar of langer. Daarnaast is hij betrokken geweest bij tal van grotere en kleinere campagnes, samenwerkingsverbanden en de oprichting van diverse organisaties, zoals Both Ends, OneWorld en Future for Nature. Door zijn uitgebreide netwerk en ervaring is Romijn een begrip binnen de sector. ‘De mailtjes stroomden binnen toen bekend werd dat Romijn directeur werd’, vertelt Aase Kretszchmar, manager communicatie van Partos.

Adviseur in hart en nieren

Het kantoor van Partos valt op door de eenvoud. In een bedrijventerrein in de schaduw van de Amsterdam ArenA ligt het verstopt tussen garages en pakhuizen. ‘Jullie zien het, zuinigheid is hier troef,’ glimlacht Kretzschmar. Bart Romijn is een gepassioneerde adviseur in hart en nieren. Dat begon al toen hij het bureau Warner oprichtte. ‘We zagen dat veel organisaties langzaam reageerden op trends en wij wilden ze helpen om wendbaarder te worden. De bezuinigingen die je nu ziet in de ontwikkelingssamenwerking zag je tien, vijftien jaar geleden ook al in de milieusector. Toen zagen we dat sommige organisaties daar heel verschillend op reageerden. Je had de snellen en de langzamen, de wendbaren en de reactieven’, legt Romijn uit.

‘Ik vond het werk als adviseur ontzettend leuk. Je mag overal binnen kijken en voor strategisch advies trek je echt op met de kern van een organisatie. Anderzijds is het wel allemaal hit and run. Je komt binnen, je doet wat en je gaat weer weg. Ik zag in oktober de vacature bij Partos en dat leek me toen een mooie uitdaging in zo’n spannende tijd. Daarbij is dit werk wat ik goed kan en contacten heb, en dat in een setting met een lange strategische lijn. Binnen deze organisatie, met onze lijntjes naar de overheid en het bedrijfsleven kan ik hierdoor echt investeren in een langdurig traject.

‘Mijn vroegere werk als consultant en dit werk komen hierin wel overeen. Met Partos zijn we altijd bezig met strategische positionering. Partos is er om organisaties te helpen sterker te worden en om zicht te krijgen op dingen die je nog beter samen kan doen. We zoeken voortdurend hoe we onze leden kunnen helpen, ook financieel. Om een concreet voorbeeld te noemen: we hebben gekeken naar bepaalde belastingwetgeving, waar ontwikkelingsorganisaties mee te maken hebben. In potentie liggen daar grote financiële voordelen, waar onze contributie bij in het niet valt. Tegelijk liggen er ook mogelijkheden tot allerlei aanvullende diensten. Als vereniging heb je schaalvoordelen waar organisaties van kunnen profiteren.’

Wat is uw visie voor de koers voor Partos de komende vijf jaar?

‘Ik noem drie belangrijke dingen. Het veranderende speelveld, de beeldvorming en de financiering.Er zijn invloedrijke actoren op het toneel bijgekomen. Het bedrijfsleven heeft altijd al veel invloed gehad, maar dat kan nog veel beter aangewend worden. Ngo’s nemen allerlei nieuwe vormen aan. Je ziet binnen veel organisaties “verkoopbare” producten en diensten en daarmee nieuwe verdienmodellen ontwikkeld worden. Ngo’s worden ook meer hybride organisaties waarbij de scheidslijn met sociale ondernemingen steeds meer verdwijnt.

Partos was al aan het nadenken over hoe je strategisch met dit nieuwe speelveld omgaat voordat ik hier binnenkwam. Zo zouden we onze ledenbasis breder kunnen maken, bijvoorbeeld door internationale organisaties binnen te halen. Het Wereldnatuurfonds is heel actief in armoedebestrijding. Waarom zouden we die niet veel nauwer betrekken, net als Nederlandse sociale ondernemingen die actief zijn in ontwikkelingslanden?

En dan weer terug naar het bedrijfsleven. Er gaan veel dingen fout en het kan veel beter, maar het bedrijfsleven heeft een ontzettend grote impact op ontwikkelingslanden. Hoe zouden we daarmee kunnen samenwerken, bijvoorbeeld voor uitvoeringsactiviteiten, beleidsbeïnvloeding en het uitwisselen van talent? Ik weet dat er binnen bedrijven altijd wordt gekeken hoe ze jonge, veelbelovende talenten beter kunnen ontwikkelen. Dat kan voor de ontwikkelingssector in Nederland, maar ook in het Zuiden, een enorme toegevoegde waarde hebben. Dat is een concreet voorbeeld waarvan ik denk dat we nog beter kunnen optrekken met bedrijven.

Iets anders is de beeldvorming van ontwikkelingssamenwerking. Het publiek is niet negatief, maar heeft wel twijfel bij de grote organisaties. Dat wordt ook gevoed door de veelal negatieve berichtgeving in de media. Er is nog steeds heel veel goodwill bij mensen, de drive tot goed doen bestaat nog steeds, maar dat moeten we wel faciliteren en bij elkaar brengen.’

De financiering van ngo’s is de derde grote uitdaging omdat er door de overheid steeds steviger wordt bezuinigd. Er zijn nog steeds veel mogelijkheden, bijvoorbeeld in Europa als je samen met zusterorganisaties uit andere landen optrekt. Maar ook in Nederland. Buiten de strategische partnerschappen om heeft het ministerie de thematische financieringslijnen binnen de speerpunten. Dat is een kader waarin ngo’s veel middelen kunnen halen, ook in samenwerking met bedrijven. Je moet het wel breed zien: het samenwerken met het bedrijfsleven kan je heel smal benaderen als “meer geld binnenhalen”, maar je kan ook denken: “als we met hen samenwerken hebben we veel meer invloed”. Dat is anders denken: zoeken waar mogelijkheden liggen om meer impact te maken met minder middelen.’

Kost het sponsoren door grote bedrijven meer geld dan dat het oplevert?

‘Het kost niet per se meer, maar wel veel. Je moet je altijd afvragen waar je je energie in wil steken. Dan kijk je naar wat het hoogste rendement heeft. Dat is lastig in geld uit te drukken, maar energie steken in samenwerking levert uiteindelijk meer kilogrammen armoedebestrijding op dan wanneer je bedrijven slechts ziet als sponsoren. Maar het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Wat ik vooral wil zeggen is dat we de zoektocht naar meer geld moeten relativeren. Het moet allereerst gaan om het zoeken naar impact.’

Dan de strategische partnerschappen. U heeft tijdens uw loopbaan de thematische financiering meegemaakt, het MFS en nu de strategische partnerschappen. Ziet u dit model als een vooruitgang?

‘Nou, vooruitgang… ik ben niet blij met de lijn van de bezuinigingen. Daar hadden heel andere accenten in kunnen zitten. Even los van dat gegeven vind ik het kader, zoals dat is uitgezet, goed. Het functioneren van ngo’s als doorgeefluik van geld wordt relatief steeds minder belangrijk. We moeten als Noordelijke organisaties kijken hoe we andere toegevoegde waarde kunnen bieden. Het ministerie heeft hierin een duidelijke keuze gemaakt. Bepleiten en beïnvloeden is moeilijk financierbaar en daarom vind ik het een goede insteek. Maar het blijft de vraag of dit kader ook de ruimte geeft om echt op die punten te pleiten die kritisch zijn op beleid van het Noorden?’

Zoals?

‘Enerzijds geven we geld uit aan ontwikkelingssamenwerking, maar aan de andere kant faciliteren we dingen met heel negatieve effecten zoals landgrabbing, exportbevordering vanuit Europa en belastingontwijking in ontwikkelingslanden. In Nederland werken de overheid en allerlei instituties, bedrijven en financiële instellingen mee aan een pervers systeem van belastingontwijking waardoor ontwikkelingslanden inkomsten mislopen. Dat is een van de cruciale punten waar wij ons op moeten richten en waarin we zuidelijke organisaties kunnen aanvullen.

We moeten ons in het vormen en plaatsen van interventies daarom niet beperken tot bepaalde landen of thema’s. We moeten de ruimte krijgen om plannen te maken waar men van wakker ligt, om in de woorden van de minister te spreken. We moeten als organisatie dan ook optimaal gebruik maken van die ruimte en ons er heel sterk voor maken dat we die ruimte behouden. En als er toch wordt gezegd door het ministerie: “Hier wordt het te gevoelig”, dan moeten wij hen aan hun eerdere uitspraken houden. De minister zal hierin ook keuzes gaan maken. Het zullen keuzes zijn op basis van rendement, haalbaarheid en gemeenschappelijke doelen. Zijn die dingen er niet, dan ga je niet met elkaar in zee. Toch?’

Wringt juist niet de schoen op dat punt van gemeenschappelijke doelen? Je kan een heel breed doel formuleren, zoals ‘inclusieve armoedebestrijding’, maar werkt dat in een partnerschap?

‘Ik kan me niet voorstellen dat je met zo’n breed begrip als werkbaar idee aan kan komen. Ik neem aan dat er wel iets concreters gevraagd wordt in dat partnerschap. Hoe betrekken we bepaalde bevolkingsgroepen? Hoe zorgen we dat bepaalde delen van de bevolking niet uitgesloten worden van diensten die door allerlei fiscale of wettelijke regimes? Daar formuleer je zo’n doelstelling op. Dat kan ook thematisch zijn. Hoe zorgen we ervoor dat mensen zo goed mogelijk toegang tot water krijgen en recht op water hebben. Of hoe zorgen we ervoor dat zaken als landgrabbing tegengegaan worden?’

Komen de eigen rol en identiteit van ngo’s niet in het geding als ze binnen de strategische partnerschappen samen met het ministerie strategische doelen moeten formuleren?

‘De kern van de vraag is eigenlijk: hoe geloofwaardig zijn ngo’s? Voor een organisatie is er altijd een spanning tussen doelen en middelen. Zonder geld begin je niets en zonder draagvlak heb je geen stootkracht. Ik vind niet dat organisaties ongeloofwaardig zijn als ze hun werkwijze aanpassen om financiering te krijgen. De financieringsmogelijkheden die je hebt zijn een integrale overweging binnen je strategie. De doelen en de missie vormen de basis, die moet je nooit loslaten. Maar ik vind het heel verstandig dat je je aanpast aan je kansen. Ik geloof in wendbare organisaties, op voorwaarde dat ze hun oorspronkelijke doelstelling na blijven streven.’

Omdat bepleiten en beïnvloeden centraal staat in dit subsidiekader lijken organisaties die doen aan dienstverlening en capaciteitsopbouw het zwaar te krijgen met dit beleid. Baart dat u zorgen?

‘Capaciteitsopbouw is integraal onderdeel van dit partnerschap voor bepleiten en beïnvloeden, dus inzet op capaciteitsversterking valt hier niet buiten. Maar het is een breed begrip en we moeten ons sterk maken dat dit ook zo blijft. De capaciteit om anderen te mobiliseren voor pleiten en beïnvloeden, ook in Nederland en wereldwijd, valt hier wat mij betreft ook onder. Maar hoe ver gaat dit? Ergens wordt een grens getrokken, maar we weten nog niet waar.

Overigens is dit subsidiekader niet de enige geldbron voor ngo’s. Ik denk dat er voor organisaties nog veel mogelijkheden liggen in de financiering voor de speerpunten. Want ook daar kunnen ngo’s gaan tenderen, en daar liggen naar mijn idee nog heel veel mogelijkheden. We moeten ons dus ook niet blindstaren op de strategische partnerschappen, want dat is niet het enige kader.’

Heeft u verder nog tips voor de ambtenaren en ngo’s die nu met de voorbereiding van het strategisch partnerschap bezig zijn?

‘Ik vind het vreselijk om te zien hoeveel kapitaal, tijd en energie verloren gaat voor het produceren van nutteloze dingen. De laatste jaren is de controledrift vanuit de overheid erg groot geweest. De minister heeft weliswaar gezegd dat dat minder wordt, maar het is nog onduidelijk hoe dat precies z’n beslag gaat krijgen.

Verder is het belangrijk dat noordelijke ngo’s intensief afstemmen met partners in het Zuiden wanneer ze straks hun ideeën voor de strategische partnerschappen indienen. Dat klinkt cliché, toch gebeurt dat in de praktijk onvoldoende. Dat zou ik ngo’s graag willen meegeven.’

Dit interview is de eerste in een reeks van interviews over de strategische partnerschappen.