
Ministerie stelt scherpe voorwaardes voor strategische partnerschappen
Een scherpere cofinancieringseis die kan oplopen tot wel 40%, maximaal twee allianties per organisatie en een gedeelde visie tussen ngo’s en het ministerie op het partnerschap. Dat zijn de belangrijkste voorwaardes die het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanochtend op de New World Campus in het Van Bylandt Huis te Den Haag bekend maakte. Lokaalmondiaal directeur Stefan Verwer licht voor Vice Versa de belangrijkste punten uit de discussie toe.
Dinsdagochtend 4 maart is een verdere uitwerking van het nieuwe subsidiekader van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gepresenteerd. Meer dan 150 vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kwamen vanochtend bijeen om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het ministerie vanaf 2015 strategische partnerschappen wil opzetten. In deze strategische partnerschappen staat de rol van ngo’s als bepleiters en beleidsbeïnvloeders centraal. De contouren van dit kader waren al bekend, maar er was tot nu toe nog niet veel bekend over specifieke eisen en voorwaarden voor het partnerschap. Ngo’s werden getrakteerd op een presentatie van een minister die duidelijke keuzes durft te maken.
Van 25% cofinanciering naar 40%?
Al eerder werd bekend dat het ministerie kiest om ook zuidelijke ngo’s toe te laten tot het kader, wat aansluit op het doel van de nieuwe kader om maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden te versterken. Voor veel kleine organisaties kwam echter vooral de mededeling dat de cofinancieringseis werd aangescherpt als een grote verassing. Het ministerie heeft nog geen keuze gemaakt over de precieze percentages die organisaties uit eigen middelen moeten halen. Maar waar de eis nu is dat maatschappelijke organisaties 25% eigen middelen moeten hebben, zou deze eis weleens opgevoerd kunnen worden tot 40 en misschien wel 50%. Hierbij volgt het ministerie het voorbeeld van haar collega’s in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, waar dergelijke eisen al onderdeel zijn van het financieringskader.
Minder maar sterkere allianties
Wat we al wisten is dat het aantal door de overheid te financieren allianties in de toekomst beperkt wordt tot maximaal 25, maar nieuw is dat maatschappelijke organisaties in maximaal twee allianties mogen indienen. In het huidige medefinancieringsprogramma was het nog mogelijk om in verschillende allianties in te dienen en zat er zelfs een ‘bonus’ op samenwerking. Waar in het huidige medefinancieringsstelsel allianties veel minder hecht zijn, kiest het ministerie nu voor sterke allianties die een duidelijkere meerwaarde hebben. Zo moeten de allianties als onderdeel van de eerste beoordelingsfase helder aangeven wat hun eigen theory of change is en moeten ze ook duidelijk aangeven wat de reden is voor de samenwerking binnen een alliantie.
De keuze om in een alliantie in te dienen moet dus nog meer dan voorheen ingegeven zijn door complementariteit van de alliantiepartners ten opzichte van elkaar, terwijl de doelstelling van de alliantie sterker gefocust moet zijn op het doel van het strategisch partnerschap. Daarmee lijkt ook de samenwerking binnen een toekomstige alliantie veel belangrijker. Heel direct gesteld: het aangaan van een verstandshuwelijk en het autonoom uitvoeren van je eigen activiteiten zit er, in tegenstelling tot het vorige kader, dus niet meer in.
Strategische samenwerking met de overheid
De meest fundamentele vraag, en ook de vraag die het meeste stof zal doen opwaaien, is de eis van het ministerie dat er bij het strategisch partnerschap sprake moet zijn van een gezamenlijk gedefinieerd strategisch doel en een gedeelde visie op de meerwaarde van het partnerschap tussen overheid en de maatschappelijke organisatie of de alliantie van maatschappelijke organisaties.
Deze eis lijkt op gespannen voet te staan met de intentie van minister Lilianne Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om haar eigen criticasters te financieren. Zij werd tijdens de bijeenkomst nog aangehaald met de woorden: ‘Misschien moet het belangrijkste criterium voor de nieuwe strategische partnerschappen wel zijn van wie ik het meest last heb.’ Hoe gaat zij dat vormgeven binnen die eis van gezamenlijke doelstellingen en visie?
Tijdens de bijeenkomst werd het voorbeeld aangehaald van de klimaatdiscussie: de milieubeweging zit op dit moment niet op één lijn met het klimaatbeleid van de overheid, ook richting ontwikkelingslanden. De vraag is dan ook hoe in dit kader voldaan kan worden aan de eis van de overheid om in het kader van een strategisch partnerschap te komen tot een strategisch doel en een gedeelde visie. Het lijkt voor de hand te liggen dat hierdoor een strategisch partnerschap op dit thema niet gefinancierd zou worden.
Een tweede punt is dat de strategische partnerschappen door deze eis een vrij politiek karakter kunnen krijgen: een verbond tussen de minister en allianties van maatschappelijke organisaties. Toch dringt de vraag zich op of er nagedacht is hoe deze partnerschappen zich zullen ontwikkelen als de politieke realiteit verandert, bijvoorbeeld door een nieuw kabinet en een bewindspersoon met een nieuwe visie, of als de oppositie in de Tweede Kamer prioriteiten in het regeringsbeleid gaat beïnvloeden, aanpassen of zelfs veranderen.
Morgen zal het verslag van het ministerie online komen. De redactie van Vice Versa zal de komende tijd meer meningen en opinies verzamelen.