
Allert van den Ham over de strategische partnerschappen: ‘185 miljoen is verschrikkelijk veel geld’
In deze derde aflevering van de interviewserie over de strategische partnerschappen spreekt Vice Versa met Allert van den Ham (SNV). Op het eerste gezicht misschien niet de organisatie die bekend staat om zijn pleitbezorging, maar dat beeld wordt door Van den Ham gauw rechtgezet.
Allert van den Ham, sinds 2011 algemeen directeur van SNV, heeft de laatste tijd een actieve rol gespeeld in het aanjagen van de discussie over de strategische partnerschappen. ‘Het gaat om een enorme verandering van het Nederlandse systeem. De minister kiest ervoor om veel mogelijkheden open te laten, en dat zijn we niet gewend van de overheid’, legt hij uit.
Van den Ham wil vooral kijken naar oplossingen en niet blijven hangen in discussies over of buitenlandse organisaties mogen meedingen in de strategische partnerschappen. ‘Dat is roddel bij de dorpspomp. Ongeacht of het nou een Mexicaanse of Australische organisatie is, ontwikkelingsbeleid moet leiden tot verbetering van de kwaliteit van leven van mensen onderaan de samenleving. Dáár deden we het voor! Dat moet de toetssteen zijn.’
Van den Ham pleit ervoor dat wederzijds begrip en invoelingsvermogen tussen ngo’s en de overheid de boventoon voeren in het debat. Hij begrijpt dat de toekomst voor veel organisaties onzeker is. ‘Het is nooit leuk om in onzekerheid over de komende jaren te leven. In dit debat willen veel mensen weten hoe de regels er precies uit gaan zien, maar als de minister daarop antwoordt zeggen anderen weer dat alles wordt dichtgetimmerd.’ Vice Versa sprak met hem in het hoofdkantoor van SNV in Den Haag.
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het model van de strategische partnerschappen?
‘Ik vond het een interessante en moedige zet van de minister. Een partnerschap is iets anders dan een subsidierelatie, want het impliceert dat het om gelijkwaardige partners gaat. Tegelijk heb je wel een afhankelijkheid door die geldstroom. Best een lastig concept.’
Kan een partnerschap wel bestaan op die manier?
‘SNV was tot 1992 een overheidsinstelling. Daarom hebben wij van oudsher een nauwe relatie met de overheid. Voor andere organisaties ligt dat anders, die hebben altijd wat meer afstand gehad. Wie niet gewend is nauw samen te werken met ministeries en ambassades moet hen gaan beschouwen als collega’s die binnen een andere organisatievorm en op een andere manier werken, maar wél hetzelfde doel voor ogen hebben.
Ik denk dat dat moet kunnen tussen professionele mensen. Ik geloof zelf in een bundeling van verschillende krachten. Als partners kun je elkaar iets brengen wat de ander niet heeft. Die gedeelde verantwoordelijkheid kennen we nog niet zo goed. De beide partners moeten elkaar vertrouwen en oog hebben voor elkaars belangen, visies en uitgangspunten. Het wordt ingewikkeld, maar ik denk dat het kan.´
Bepleiten en beïnvloeden staat centraal in het nieuwe subsidiekader. Wat verstaat u daaronder?
‘Bepleiten betekent niet dat je een actor vraagt concrete actie te ondernemen, maar meer dat je bijvoorbeeld in het publieke debat aandacht vraagt voor onderzoeksresultaten. Je kan dat mixen met steviger beïnvloeding, waarin je een wat radicaler standpunt inneemt. In het parlement een pleidooi houden over de effecten van tabak is noemen de Amerikanen advocacy, en een parlementariër bewerken om een wet in te dienen of voor of tegen te stemmen noemen ze lobby.
Met bepleiten en beïnvloeden kan je als organisatie zorgen voor structurele veranderingen op de terreinen van wetgeving, beleid en praktijk. Iets in de wet verankeren is een goed begin, je hebt dan een afspraak om iedereen aan te houden en mensen kunnen dan hun rechten claimen. Maar wetten en beleid veranderen is op zichzelf niet genoeg. Het is prachtig dat landmijnen verboden zijn, maar zolang er bedrijven zijn die geld verdienen aan de fabricage van die dingen maakt het verbod weinig verschil.’
Is bepleiten en beïnvloeden meer dan alleen politiek?
‘Het is verweven met economische processen. Neem Niger. Dat land heeft weinig mogelijkheden voor het opwekken van energie, maar er is wel veel zon. Het importeren van solar-technologie gebeurde weinig vanwege hoge importheffingen. SNV heeft samen met middenstanders er bij de overheid voor gepleit om die heffing te verlagen. Het klinkt een stuk minder spannend dan het uitbannen van landmijnen, maar op deze manier krijgen arme mensen daar veel meer toegang tot hernieuwbare energie, wat hun leven er een stukje beter op maakt. De potentiële baten van zo’n interventie zijn enorm. Op deze manier helpen we regelmatig met het schrijven van wetgeving en beleidsstukken op basis van onze kennis en ervaring.
De markt voor vlees in de Sahel is ook een goed voorbeeld. Het is een groeiende regionale markt. Het kan verstandig zijn als we daar gaan werken aan regels rond hygiëne, zodat die markt niet door veeziektes wordt verstoord. Het streven naar internationale fair trade is fantastisch, maar het grootste deel van landbouwproducten worden lokaal geproduceerd én geconsumeerd. Daar hebben we ook een rol te spelen.’
Jullie doen veel op het gebied van capaciteitsopbouw en andere praktische zaken. Hebben jullie expertise in bepleiten en beïnvloeden?
‘Jazeker, maar we dragen dat pas sinds 2011 actief uit. We zullen daar vanaf nu ook meer benadrukken.’
Wanneer vindt u dat bepleiten en beïnvloeden succesvol is?
‘Ik wil werken vanuit bewezen methodes. Er is teveel grootschalig geëxperimenteerd door allerlei Willie Wortels die precies dachten te weten hoe de mensheid vooruit moest. Laat eerst maar eens zien dat je methode werkt en ga daarna op grotere schaal werken. Voor bepleiten en beïnvloeden geldt dat net zozeer. Ontwikkelingsbeleid moet leiden tot verbetering van de kwaliteit van leven van mensen onderaan de samenleving.’
Van den Ham slaat met een hand op tafel. ‘Dáár deden we het voor! Dat moet de toetssteen zijn. Gebeurt dat niet, dan doe je het verkeerd als ngo. Het is wel belangrijk om te experimenteren, maar dan moet je mensen er goed bij betrekken en ze beschermen als het fout gaat.’
Hoe ziet u de balans tussen werken op basis van bewezen methodes en experimenteren?
‘Er is altijd een spanning tussen resultaatgericht en flexibel werken. In het MFS heb ik aanvragen van tweeduizend pagina’s geschreven, inclusief planningen voor vier jaar vooruit. Daarin moesten we tot in detail vermelden hoeveel geld we zouden besteden, waar en waar aan. Totale onzin, maar dat werkte toen zo. De minister weet daar ook alles van; we waren collega’s toen ik daar mee bezig was. Wat dat betreft is de houding van de overheid gelukkig veranderd. Een financieringsmodel dat teveel is gericht op een van te voren gedefinieerd resultaat geeft geen ruimte voor innovatie.
Het is lastig om een donor voor te houden: “De kans dat het slaagt is klein, maar als het lukt is het resultaat geweldig!” Je moet haast een durfkapitalist hebben om daar geld voor te krijgen. De Nederlandse OS-sector heeft een goede naam omdat we veel gelegenheid hebben gehad in de luwte te zoeken naar innovatie in armoedebestrijding. Ik hoop dat die ruimte gewaarborgd blijft.’
Uit Ploumens beleidsbrief spreekt dat een zekere mate van gelijkgestemdheid een voorwaarde is voor een partnerschap. Wat als ngo’s en de overheid geen toenadering kunnen vinden?
‘Als je het echt niet met elkaar eens kan worden moet je geen partnerschap aangaan. Oxfam America neemt bijvoorbeeld geen geld aan van de Amerikaanse overheid, uit principe. Maar laten we ons daar niet op vastbijten op de verschillen en kijken naar hoe partners met verschillende competenties elkaar kunnen aanvullen.
Ee voorbeeld: Hivos en Oxfam Novib samen met Triodos en ASN Bank. Daar worden twee expertisegebieden gecombineerd. De bankiers weten alles van financiën, spreadsheets, rates of return, repayment rates en risk analysis. De ngo’s weten heel veel van de sociale en politieke dynamiek in een land. Samen leveren ze iets waar heel veel landen in het Zuiden wat aan hebben. Die ngo’s hadden nooit zo veel kunnen bereiken in de bancaire sector zonder die partners, en die banken hadden nooit kunnen investeren in bepaalde zaken als de ngo’s er niet bij betrokken waren geweest. Zo kun je elkaar verder helpen ondanks een verschil in visie.’
Bent u er niet bang voor dat ngo’s een stukje eigenheid verliezen in een partnerschap?
´Je moet elkaar de ruimte gunnen om het oneens te zijn. Het mag best een beetje vonken af en toe. Zoiets dwingt beide partijen tot nadenken en het heroverwegen van de eigen uitgangspunten. Ik denk dat minister Ploumen daar prima toe in staat is. Daarbij moet je de professionaliteit van haar ambtenaren ook niet onderschatten. Zij hebben een heel goed beeld van wie er nodig is om bepaalde doelstellingen te realiseren, ook als dat betekent dat ze tegengeluid krijgen.’
Hoe zouden SNV en de Nederlandse overheid elkaar kunnen aanvullen?
‘De Nederlandse overheid is in staat om op topniveau veel voor elkaar te krijgen. SNV heeft een beter beeld hoe dingen op de grond werken en veel contacten in het lokale bedrijfsleven in allerlei landen. Ik denk wat wij er goed in zijn beleid te vertalen naar lokale wetgeving en de praktijk. Het moet niet alleen maar vastgelegd, maar ook ingebed en concreet uitgevoerd worden. We kunnen mensen trainen als dat nodig is, in samenwerking met lokale partijen. Die kennis van ons is heel waardevol en kunnen we inzetten om beleid in de praktijk te laten werken.’
Twintig jaar geleden was er meer financiële ruimte om te experimenteren. Nu is de pot 185 miljoen.
‘Dat is verschrikkelijk veel geld!’
Vindt u het veel? Het valt mee in vergelijking met vroeger.
‘Kom op, het is heel veel geld. Natuurlijk is er bezuinigd, maar 185 miljoen is geen fooi. Het zijn heel veel Nederlandse belastingbetalers die dat hebben moeten opbrengen. Ik was het niet eens met de bezuinigingen, maar er is via een democratisch proces toe besloten. Op de zorg, cultuur en defensie is ook bezuinigd. De wereld verandert constant. Maar het blijft onzin om te zeggen dat 185 miljoen niet veel geld is.
Ik vind niet dat iedereen maar aanspraak moet kunnen maken op de overheid. OS is serious business, het gaat niet om het in stand houden van organisaties maar om het verbeteren van de levensomstandigheden van arme mensen. Als je als ngo kan aantonen dat je daaraan bijdraagt, zie ik niet waarom de overheid je niet zou financieren. Ook al is het minder dan vroeger. Zo niet, dan doe je het als organisatie waarschijnlijk niet goed genoeg en is het misschien maar beter dat je ermee stopt. Je bent als ngo niet op aarde met een door God gegeven recht op geld van de overheid.’
In de sector werd veel gesproken van een kaalslag, maar u klinkt optimistisch. Ploumen zei dat andere dingen dan bepleiten en beïnvloeden ook door andere financiers gefinancierd kunnen worden. Hoe ziet u dat?
‘Er zijn veel mogelijkheden wereldwijd, maar je moet kunnen aantonen dat je de beste bent. De mensen die die private fondsen beheren, zoals de Bill & Melinda Gates Foundation zijn echt niet gek. Het duurt een half jaar tot een jaar om bij hen een aanvraag rond te krijgen. Als ze je echt interessant vinden, ga je een aantal dagen achter elkaar met ze in gesprek en willen ze alles weten over je project. En als je dan geen goed doordacht en uitgewerkt verhaal kan leveren, waarom zouden ze dan geld in je steken?’
Van den Ham buigt zich over de tafel. Op fluistertoon: ‘Dan word je beoordeeld op je kwaliteiten en zeggen ze dat je de beste bent.’ Hij veert op. ‘Dat is toch fantastisch? Dat is zo leuk! En ja, als je tien keer door zo’n proces gaat en tien keer wordt afgewezen moet je je als ngo eens gaan afvragen of je het wel goed genoeg doet. Ik kijk niet weg voor een paar confrontaties. We zullen wel zien hoe het uitpakt in de toekomst.’
Dit interview is de derde in een serie over de strategische partnerschappen. Volgende week volgt een interview met Ariette Brouwer van Simavi.