
Het aardappeloptimisme van collega Dietz
Vandaag de reactie van Paul Hoebink, buitengewoon hoogleraar ontwikkelingssamenwerking in Nijmegen, op de column die Ton Dietz, directeur van het Afrika Studiecentrum, gisteren schreef over Hoebinks ‘aardappelmoeheid.’ Hoebink kaatst de bal terug. ‘Scepticisme vind ik nog steeds een mooie eigenschap voor een onderzoeker en wetenschapper, naïviteit niet.’
Het is me nog nooit gebeurd dat een reactie op een van mijn columns twee keer zo lang is dan mijn column. Ik dank Prof. Dietz dan ook voor zijn uitvoerige terechtwijzing. Iets minder omstandig dan toch nog van mijn zijde de volgende punten:
1. De aardappellobby is zo’n beetje de oudste lobby in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Toen de werkgeversorganisaties in 1960 en 1964 een krachtig pleidooi hielden om te zorgen dat Nederland niet alleen multilaterale maar ook bilaterale hulp moest gaan geven, was één van de belangrijkste argumenten dat Nederlandse pootaardappelleveranciers orders misten, omdat andere Europese landen wel met zachte leningen aan kwamen zetten. Al snel was toen de Nederlandse bilaterale hulp drie keer zo groot als de multilaterale en waren pootaardappelen lange tijd een belangrijk product dat met ontwikkelingshulp werd afgeleverd van Zuid-Jemen tot Bangladesh.
2. Het Nederlandse Ministerie van Landbouw had toen zijn eigen hulpbudget, dat, net als bij Economische Zaken, vooral gebruikt werd voor exportbevordering, waarbij de Landbouwdiensten technische assistentie verleenden. Die hulp was sterk geconcentreerd op de melkveehouderij en de aardappelteelt, wat een lange serie mislukte projecten heeft opgeleverd, van halverwege de jaren zestig tot eind jaren tachtig.
3. Mijn voorbeeld van wat er fout ging met die pootaardappelleveranties kwam uit Sri Lanka – voor zover ik weet heeft Tanzania nooit een pootaardappelproject of –leverantie gehad – waar Nederlandse pootaardappelleveranciers, opererend in een kartel meer dan 10 jaar lang driekwart van de pootaardappelimporten vanuit de ontwikkelingshulp betaald kregen (na te lezen in paragraaf 4.7 van mijn dissertatie, die te vinden is op de CIDIN website). Niet alleen mijn kritiek, maar ook die van de Inspectie (toen IOV) en de Kontaktgroep Nederlandse Vrijwilligers kwam toen neer op de volgende serie punten:
A. Aardappelen is een dure teelt die veel investeringen eist in de vorm van arbeid en van de aanschaf van pootgoed, pesticiden en kunstmest, want ze zijn gevoelig voor ziektes en hebben veel inputs nodig. Het maakt aardappelteelt zeer risicovol en vooral iets voor rijkere boeren.
B. De Nederlandse pootaardappelen waren duur, een stuk duurder dan de Duitse en Schotse, waardoor soms een groot deel onverkocht bleef (en ‘in vloeibare vorm onder de deur door kwam’) en het vooral de vraag was of de boeren deze investering terug konden verdienen. De Srilankaanse aardappelmarkt was in handen van een aantal handelshuizen, die aan boeren toeleverden en vervolgens van hen afnamen, met veel corruptie bij in- en verkoop. Het maakte aardappelen een luxe product voor de toerisme-industrie en de elite, onbetaalbaar voor de gemiddelde Srilankaan en met een geringe bijdrage dus aan de voedselzekerheid. Toen de Nederlandse hulp ophield, bestelde Sri Lanka zijn pootaardappelen weer in Schotland.
C. Aardappels bestaan voor meer dan 80% uit water. Dat maakt het een bederfelijk product en duur in het transport. Toen mijn vader nog Officier van Piket was, stond hij tegen het eind van het aardappelseizoen de leverancier altijd bij de kazernepoort op te wachten, want dan kon hij hem met de verschrompelde aardappels met uitlopers direct wegsturen. 16% van de aardappel bestaat uit zetmeel, 1% uit mineralen en 0,7% aan vitaminen; ze bevatten nauwelijks vetten en suikers. Het betekent dat wij maar een heel klein deel van onze vitaminen en mineralen uit onze aardappelpuree of aardappels met jus halen. Dat betekent ook weer dat per hoeveelheid gewicht de voedingswaarde van aardappels gering is. Prof. Dietz haalt hier cijfers van de FAO aan, maar ik geloof dat ook de Nederlandse ambassade in Nairobi hem al heeft aangegeven, dat die erg optimistisch zijn. Ten behoeve van de voedselzekerheid zouden andere, lokale gewassen eerder in aanmerking komen. Zo experimenteert het Millenium Development Village met een lokale variant van de boerekool, zeer vitaminerijk maar wel erg bitter.
D. Ik weet niet of bovenstaande kritiekpunten ook nu nog gelden, maar ze dwingen in mijn ogen tot voorzichtigheid in het voorbarig oordelen en veroordelen.
4. Natuurlijk zie ook ik de veranderingen. Het bintje is vervangen door veel smakelijker soortgenoten, die mooi te dryfryen zijn in een van die fraaie uitvindingen uit Eindhoven. In Afrika is er de opkomst van de middenklassen, o.a. door jarenlange investeringen in het onderwijs, die niet alleen hun kinderen meenemen voor kippenpootjes met frietjes in de KFC in The Junction in Nairobi, maar ook gebruik maken van de (Zuid-Afrikaanse) supermarktketens die zich in de grote steden van Afrika hebben gevestigd, maar zelfs van groente- en fruitwinkels die uitstekende waar leveren, aangeleverd door boeren rond de steden.
5. Ik zie ook de enorme expansie van de aardappelproductie wereldwijd en geloof zeker dat dat een fijne bijdrage is aan meer variëteit op de menukaart, maar mag ik dan toch nog twijfels hebben aan de bijdrage aan de voedselzekerheid en de keuze van dit product in vergelijking met andere, om hier Nederlands ontwikkelingsgeld aan te besteden?
6. Dat ik de koffieboeren erbij haalde is niet voor niets. Uit ons recente onderzoek naar koffiecertificering bleek dat de gemiddelde leeftijd van de Keniaanse koffieboer 64 is. Door de jarenlange verwaarlozing van de landbouw door de Afrikaanse politieke elites is de boerenstand snel aan het verouderen. Het interesseren van jongeren voor de landbouw zou daarom, meer dan het aanleveren van mooie technologiepakketten, de grootste uitdaging voor de Afrikaanse landbouw kunnen zijn.
7. Die technologiepakketten die door agronomen en agro-optimisten worden aangeboden van cacao tot aardappelen, zijn veelal toegesneden en gaan meestal uit van een zeer efficiënte en toegewijde boer, die gemakkelijk toegang heeft tot microfinanciering met soepele voorwaarden, die een goede kwaliteit kunstmest en pesticiden kan krijgen tegen betaalbare prijzen, die altijd goed weer heeft, lid is van een goed georganiseerde en democratische coöperatie met goed functionerende koelhuizen, zodat er op het juiste moment tegen hoge prijs verkocht kan worden en de boer dan meteen uitbetaald kan worden. Oftewel, het model van de vrome, hardwerkende boer van de Zeeuwse eilanden die voorzitter is van de lokale Rabobank en die ’s avonds nog even de website van de Wageningen universiteit bezoekt. Ik sluit zeker niet uit dat dat type boer ook in Kenia te vinden is en hoop zelfs dat jonge boeren hiervoor enthousiast te maken zijn.
8. De lange geschiedenis van de (Nederlandse) ontwikkelingssamenwerking heeft me echter geleerd sceptisch naar deze fraaie beloftes te kijken. Stel: boeren verdienen een mooi inkomen aan de aardappelteelt gedurende lange jaren, er worden geen boeren ziek van de pesticiden en er gaan geen boeren failliet en plegen zelfmoord: dan zetten wij vroeger onder de wiskundesom ‘quod erat demonstrandum’. Maar bij mij is het altijd eerst zien – via goed onderzoek (met voor- en achterafmeting, en controlegroepen) – en dan pas geloven. Scepticisme vind ik nog steeds een mooie eigenschap voor een onderzoeker en wetenschapper, naïviteit niet.
Paul Hoebink is buitengewoon hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking en directeur van het Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken (CIDIN) van de Radboud Universiteit Nijmegen.