Europa’s meerwaarde

Vorig jaar kreeg columnist Paul Hoebink een mooi cadeautje: een 244 pagina’s tellend rapport over de ‘Costs and Benefits’ van Europa. Hij neemt in deze column, die in december in de Vice Versa verscheen, het hoofdstuk over de Europese ontwikkelingshulp onder de loep. 

Britse universiteiten komen af en toe met mooie cadeautjes. Op mijn bureau ligt zo’n geschenk, dit keer zelfs aan de hele Britse samenleving. De Regent’s University besloot het Britse volk een 244 pagina’s tellend rapport cadeau te doen, waarin deskundigen proberen vast te stellen wat nu de ‘Costs and Benefits’ van Europa voor het Britse eiland zijn. 23 deskundigen, sommigen vanuit de praktijk en anderen vanuit universiteiten, schreven korte essays over 23 onderwerpen van transport tot en met politiesamenwerking, van de Londense City tot en met de visserij.

Aardig is al de eerste vaststelling dat de Britse nettobijdrage aan de EU nog geen 1 procent is van de totale Britse overheidsuitgaven. Dit om maar aan te tonen dat ‘Brussel’ niet zo’n alles opslurpende moloch is, zoals de Britse populaire pers graag wil doen geloven. ‘Brussel’ geeft nog geen zesde uit van wat ‘Londen’ uitgeeft en van dat bedrag vloeit nog een forse portie terug naar de lidstaten.

Ik ben natuurlijk allereerst geïnteresseerd in ontwikkelingssamenwerking, een hoofdstuk van Mikaela Gavas, programmamanager EU bij van een van de meest invloedrijke denktanks op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, het Overseas Development Institute in Londen. Sommige lidstaten – die weinig hulp geven, zoals Griekenland en Italië – geven meer dan de helft van hun ontwikkelingshulp via Brussel. Collega’s in Washington zien dat als een blijk van ‘ontwikkelingsvriendelijkheid’, maar het is natuurlijk slechts uitdrukking van een laag hulpbudget, gecombineerd met verplichte lidmaatschapsbijdragen. Bij Luxemburg en Zweden ligt het percentage dat naar Brussel gaat onder de 10 procent.

Het gaat eigenlijk niet eens zozeer om die budgetten, maar wel om de voor- en nadelen die het besteden van hulp via Brussel kan hebben. We kunnen de hulp immers weer ‘renationaliseren’ en alle hulp weer bilateraal gaan geven. We kunnen het laten zoals het is met ‘shared responsibilities’ van lidstaten en Europese Commissie. We zouden kunnen besluiten om alle ontwikkelingshulp maar aan de Europese Commissie te geven. De vierde en laatste optie is dat we onze multilaterale hulp niet via Europa maar via de Wereldbank of de VN geven.

Gavas somt de voordelen van ‘Brussel’ niet helemaal ordelijk op en is niet altijd overtuigend, maar een aantal voordelen – het zijn er een stuk of elf – zijn er zeker. Zo heeft de Unie als de op één na grootste donor meer ‘cloud’, heeft ze een flexibeler instrumentarium dan bijvoorbeeld de Wereldbank, kan ze beter hulp, handel en buitenlands beleid combineren. Door dat hogere hulpbedrag kan de Commissie ook hard noodzakelijke projecten betalen, die individuele lidstaten nooit zouden kunnen financieren. De EU is actief in een groot aantal landen, veel meer dan de lidstaten die op die manier daar toch nog aanwezig zijn. Frankrijk heeft dat als eerste begrepen door in landen waar het weinig hulp aan geeft altijd te wijzen op de Europese hulp en in landen waar het wel stevig aanwezig is, de Europese hulp naar Franse wensen te sturen. Allemaal duidelijk.

Wat meer twijfels heb ik bij andere voordelen die Gavas opsomt. Zo zou de EU een meer neutrale speler zijn, die niet als bedreigend ervaren wordt door hulpontvangers en evenmin door lidstaten. Dat lijkt mooi op papier, maar zal zeker in de voormalige Franse koloniën niet als zodanig ervaren worden. De Commissie is bovendien nog niet in staat, terwijl er toch sinds 2005 een Europese Consensus over Ontwikkelingssamenwerking is en sinds 2005 een Europese gedragscode over taakverdeling, om lidstaten zoals Italië tot een hogere bijdrage te brengen of lidstaten tot meer gezamenlijke programmering.

Daarbij moeten we zeker aantekenen, dat het gedrag van de lidstaten ook op dit beleidsterrein vaak paradoxaal is. Van de ene kant willen ze hun eigen beleid en belangen zoveel mogelijk in het Europese beleid terugzien. Zo wordt de Europese agenda ook op het terrein van ontwikkelingssamenwerking overvol en pompen de lidstaten de Europese Unie zelf op. Van de andere kant willen ze ook weer niet dat ‘Brussel’ te veel naar zich toetrekt. In dat laatste kan een halve euroscepticus als ik zich dan weer beter vinden.

Direct toegang tot alle artikelen en columns? Neem dan een abonnement op Vice Versa en krijg het boek ‘Minder Hypes, Meer Hippocrates’  van Marc Broere cadeau!

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
07 februari 2014
Categorieën: