Zuidelijk penvoerderschap verdeelt ontwikkelingssector

De motie van PvdA-Kamerlid Roelof van Laar die eind december werd aangenomen zorgt voor pittige discussies. Hierin werd bepaald dat zuidelijke organisaties in de strategische allianties van minister Ploumen ook penvoerder mogen worden. Maar het aannemen van de motie ging niet zonder slag of stoot. De sector was – en is – hevig verdeeld. Vice Versa dook in het dossier en sprak met verschillende betrokkenen.

Zouden zuidelijke organisaties op 4 december een rondedansje hebben gedaan? Op dat moment werd de motie van Roelof van Laar door de Tweede Kamer aangenomen, waarin werd bepaald dat zuidelijke ngo’s penvoerder mogen worden in de nieuwe strategische partnerschappen van minister Ploumen. Vanaf nu mogen zij de lead nemen in het nieuwe subsidiekader van de overheid, dat de minister eind oktober lanceerde (zie de beleidsbrief: ‘Samenwerking met het maatschappelijk middenveld’).

Dat zuidelijke organisaties direct gefinancierd kunnen worden, is niet geheel nieuw. In de loop der jaren is het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds meer directie financiering gaan geven aan zuidelijke ngo’s. In 2013 was dit bedrag 104 miljoen euro, ten opzichte van een totaalbedrag van 986 miljoen euro dat aan maatschappelijke organisaties werd verleend (daarvan ging 683 miljoen naar Nederlandse ontwikkelingsorganisaties en 199 miljoen verliep via internationale ngo’s). De 104 miljoen directe steunverlening vindt vooral plaats via ambassades.  Ook diverse andere fondsen, zoals het Mensenrechtenfonds en FLOW, staan open voor zuidelijke ngo’s. Het Zuiden kan geen aanspraak maken op het medefinancieringsstelsel (MFS), waarmee uitsluitend Nederlandse organisaties worden gefinancierd.

Ploumen zette deze lijn oorspronkelijk voort. Uit de strategische partnerschappen, die het medefinancieringsstelsel vanaf 2016 zullen vervangen en waar 185 miljoen euro voor is uitgetrokken, zouden zuidelijke organisaties niet direct geld krijgen. Die konden zich tegoed doen aan het Accountability Fund, dat vanaf 2016 in werking gaat treden en dat goed is voor 15 miljoen euro.

Dit veranderde echter na een debat in de Tweede Kamer, toen Roelof van Laar (PvdA) erop aandrong dat zuidelijke ngo’s deel uit mochten maken van de strategische partnerschappen. Hiermee ging de minister direct akkoord. Maar Van Laar wilde meer: Zuidelijke organisaties zouden ook penvoerder mogen worden. De minister aarzelde en onthield zich van advies, maar de motie-Van Laar werd tijdens de stemming wel aangenomen door een meerderheid van de Tweede Kamer. De PVV, SP, SGP, GroenLinks en 50 + stemden tegen.

‘Zuidelijke ontwikkelingsorganisaties komen nu in de drivers seat’, motiveert Van Laar zijn motie. ‘Ontwikkelingssamenwerking is altijd van Noord naar Zuid geweest, maar nu hebben we de kans dat om te draaien. Zuidelijke organisaties kunnen nu bepalen waar het geld terecht komt.’

Gebonden hulp

Iemand die erg verheugd was met de motie, is Yannick du Pont, directeur van SPARK. Al sinds jaar en dag voert hij een ‘strijd’ voor meer directe financiering van zuidelijke ngo’s. ‘Eindelijk wordt de relatie meer gelijkwaardig en behandel je zuidelijke organisaties niet meer als onderaannemer. Het eerste en tweede medefinancieringsstelsel waren in feite een soort gebonden hulp. Als het over zaken gaat als het bedrijfsleveninstrumentarium of het Dutch Good Growth Fund roepen we als Nederlandse ngo-sector al snel dat dit niet mag verzanden in gebonden hulp, maar gaat het over gebonden hulp aan Nederlandse ngo’s, dan zou het opeens wel goed zijn.’

‘Met deze motie geef je een belangrijk signaal aan zuidelijke ngo’s: we zien jullie als partner, en als je voldoet aan de voorwaardes kunnen jullie je kwalificeren en de ontwikkelingsagenda zelf gaan leiden. Een recente IOB studie bevestigt dat zuidelijke organisaties die directe band heel graag zelf willen.’ Volgens Du Pont is de motie meer dan een symboolfunctie. ‘Het gaat om bestuurlijke machtsrelaties: als penvoerder zit je bij het ministerie aan tafel, de andere partners in de alliantie niet per definitie. Het wordt bijvoorbeeld ook veel moeilijker voor noordelijke ngo’s om beslissingen te maken om op veldactiviteiten te bezuinigen, want de zuidelijke partners hebben nu veel meer macht.’

Ook organisaties als Woord en Daad en Hivos spraken zich uit voor de motie. Zo zei Edwin Huizing in het laatste nummer van de Vice Versa: ‘Ik snap niet hoe je tegenstander van de motie Van Laar kunt zijn. We hebben binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een periode gehad dat 15 % van het budget ging naar vier organisaties [Oxfam Novib, ICCO, Cordaid en Hivos, red.]. Onder oud-minister Herfkens is dat opengebroken. Nu zijn er geloof ik 20 allianties met z’n tachtig partners. De volgende logische stap is dat ook zuidelijke ngo’s hiervoor in aanmerking komen. Ik begrijp best dat hier nog de nodige haken en ogen aanzitten, maar die moet je dan maar oplossen.’

Bureaucratische chaos

Niet iedereen was echter enthousiast over de motie. Hoewel de meesten het er wel over eens konden zijn dat zuidelijke organisaties in een alliantie zitting konden nemen, was de ontwikkelingssector enorm verdeeld over de mogelijkheden tot penvoerderschap. Waar de een wees op de gelijkwaardigheid, hadden andere organisaties hun bedenkingen. Het zou voor bureacratische chaos kunnen leiden doordat de hele wereld zich kon aanmelden, organisaties zouden nog niet voldoende capaciteit hebben om het penvoederschap aan te gaan, en het zou niet passen in de geest van het strategisch partnerschap. Ook niet onbelangrijk: er was al zoveel bezuinigd en er waren al zoveel veranderingen doorgevoerd met allianties, programmafinanciering et cetera – is het juist geen tijd voor een beetje stabiliteit?

Een aantal organisaties uitte deze bezwaren naar de Kamerleden, en dat stootte Roelof van Laar, de indiener van de motie, tegen de borst. ‘Een aantal waren enthousiast, een aantal waren bang omdat er dan minder geld voor hen op de begroting staat en dat ze zelf niet meer in de drivers seat zitten. Het is jammer dat die er zijn. Er zijn organisaties geweest die tegen hebben gelobbied en organisaties die de motie af wilden zwakken. Er zongen verschillende formuleringen rond en er werd gewaarschuwd voor een democratische chaos om de motie uit te voeren.’ Die ‘bureaucratische chaos’ was overigens ook niet helemaal ongegrond, omdat er in potentie duizenden organisaties wereldwijd bij de Nederlandse overheid konden aankloppen. ‘Daarom heb ik van het begin af aan al in de motie opgenomen dat er een Nederlandse organisatie in het consortium moet zitten’, aldus Van Laar.

‘Het is onethisch, een zuiver geval van belangenverstrengeling en beleidsmatig onlogisch’, is de scherpe mening van Du Pont. ‘Je kan niet zeggen dat je als ontwikkelingsorganisatie staat voor de belangen van je partners en hun capaciteit aan het opbouwen bent, om vervolgens achter hun rug om te bepleiten de financiering verplicht via jou te laten verlopen. Ik snap niet wat het bezwaar kan zijn tegen zuidelijke financiering, behalve afscherming van je eigen markt. Capaciteitsopbouw van het Zuiden was en is en blijft een van de hoofddoelstellingen van het maatschappelijk middenveld. En als er nog niet voldoende capaciteit zou zijn, waar zijn we dan de afgelopen 50 jaar mee bezig geweest? Bovendien is al decennialang een uitgesproken intentie om onszelf overbodig te maken, dat kan alleen als je organisaties daar ook gelijke kansen geeft zichzelf te ontwikkelen.’

Du Pont wordt ondersteund door Willem van de Put, directeur van HealthNet TPO. Ook hij vindt de afwijzende houding van sommige organisaties onbegrijpelijk, en vermoedt dat het behoud van eigen werkgelegenheid erachter zit. ‘Het gaat allemaal weer erg veel over het maatschappelijk middenveld in Nederland. Iedereen zit altijd enorm te juichen over kwaliteit van partners in het Zuiden en dan komen ze en dan mag het niet. Hoe kun je als binnenland bezwaar hebben tegen het buitenland?’ Willem van de Put betwijfelt daarbij of Nederlandse organisaties wel zo’n kwaliteit leveren. ‘We hebben net onderzoek gedaan in Sudan, Burundi en Congo. De partnerorganisaties vinden dat ze erg aan het lijntje worden gehouden door Nederlandse ngo’s en als subcontractor worden gebruikt. Ze hebben niets te zeggen.’

Weeffouten

Cordaid en Oxfam zouden nog het hevigst een ‘tegenlobby’ hebben gevoerd. Dat werd onder andere geschreven door publicist Frank van der Linde op zijn Facebook. Maar dat is uit z’n verband getrokken, zegt Paul van den Berg, lobbyist bij Cordaid. ‘We hebben die motie niet afgeraden, maar vonden dat er een aantal weeffouten inzaten. Een aantal zaken waren onduidelijk en daar hebben we ook vragen over gesteld. Zo vonden we bijvoorbeeld dat de motie ongelukkig geformuleerd was. In de motie heeft Van Laar het over DAC landen. Dat zijn de donorlanden: dus eigenlijk impliceert Van Laar dat de organisaties uit de donorlanden toegang moeten krijgen tot de partnerschappen. Ik had het zelf veel radicaler geformuleerd, bijvoorbeeld zuidelijke organisaties uit ontwikkelingslanden, of organisaties uit de minst ontwikkelde landen bijvoorbeeld.’ (update:zie bij ‘reacties’ onder aan het artikel voor een verduidelijking hiervan)

Cordaid had nog wat meer reserves. ‘Dat hele strategische partnerschap impliceert een nieuwe vorm van samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en ontwikkelingsorganisaties. We hadden eerst het medefinancieringsstelsel (MFS), wat een soort klassieke donor-ontvanger relatie was. Dit partnerschap gaat verder. Je hebt voortdurend overleg, het is tweerichtingsverkeer. Ik vraag me af in hoeverre dat kan als je een organisatie uit Kinshasa of Harare een penvoerder maakt. De vraag is of een penvoerderschap dan de meeste handige manier is om zo’n partnerschap vorm te geven.’

Bovendien zijn er maar weinig zuidelijke organisaties, volgens Van den Berg, die echt die pleitbezorging- en beïnvloedingsrol vervullen als een globaal netwerk. ‘Het zijn meer uitvoeringsorganisaties en vooral bezig met ontwikkeling in eigen land of het aanspreken van hun eigen overheden. Ik zou niet direct een organisatie kunnen noemen die zich echt bezighoudt met globale pleitbezorging en bijvoorbeeld de VN aanspreekt of de EU belobbied. Dat kunnen ze wel gaan doen natuurlijk, maar op dit moment kwaliciferen nog maar weinig voor zo’n rol. Het past daarom mijn inziens niet in echt in de geest van het strategisch partnerschap, omdat het nu een andere manier van ontwikkelingssamenwerking betreft. Nog los van het feit dat het nogal een ingewikkelde en niet benijdenswaardige rol is die heel veel papier vergt. Ploumen wil de regeldruk weliswaar verminderen, maar ze moet wel weten of het goed besteed wordt – het is immers belastinggeld. Dus die verantwoordingsplicht zal er blijven.’

Van den Berg vindt dat de motie Van Laar ‘een hoog symbolisch gehalte’ heeft, maar praktisch lastig uit te voeren. ‘Het ligt aan de voorwaarden of het überhaupt opportuun is om hier gebruik van te maken. De brief van Ploumen is dermate vaag, daar zitten nog zoveel onduidelijkheden aan vast. Misschien was het wel te vroeg om het nu al aan te gaan sturen.’

‘Maar’, zo voegt Van den Berg toe, ‘als er een manier wordt gevonden om het penvoerderschap op de juiste manier handen en voeten te geven, dan is het niet aan ons ertegen te zijn en gaan wij op zoek naar clubs om dat samen mee te doen.’

Dat de suggestie wordt gewekt dat organisaties tegenargumenten aanvoeren met als reden om hun werkgelegenheid te beschermen, vindt Van den Berg een ‘kulargument’. ‘Als bedrijven over de kop gaan dan is het wel heel normaal dat VNO-NCW voor hen gaat lobbyen, maar als ngo’s dat doen mag dat blijkbaar niet. We hebben hele goede organisaties en wat is er mis mee als organisaties zich druk maken om hun bestaansrecht en eigen mensen? Onze organisaties zijn nog keihard nodig. Dat is iets waar de directie zich altijd mee bezig houdt. Iedere zichzelf respecterende organisatie doet dat ook.’

Nederlandse topsector

Oxfam Novib stond ook niet van enthousiasme te springen over de motie. Directeur Farah Karimi bevestigt dat ze haar visie over heeft gedragen aan Kamerleden toen de motie in de lucht hing en zal ook niet aarzelen om de komende tijd bij Buitenlandse Zaken die visie te verkondigen. Ze geeft een uitgebreide motivering van haar opstelling. ‘De discussie gaat over het strategisch partnerschap en dan is de vraag: wat is het strategisch partnerschap tussen de Nederlandse overheid en de Nederlandse ontwikkelingssector, in het kader van buitenlands beleid en internationale samenwerking.  Dààr moet de discussie zich op toespitsen. Helaas heeft de Kamer dat teruggebracht naar een soort subsidiekanaal en vernauwd naar wie penvoerder mag zijn en wie niet. Dan zijn we terug bij af. Wereldwijd is de invloed van de Nederlandse overheid tanende en dan is het ongelooflijk belangrijk dat Nederlandse ngo’s, het Nederlands  bedrijfsleven en de Nederlandse overheid samenwerken rondom zaken als klimaat of veiligheid.’

Karimi verduidelijkt dat ze niet tegen directe financiering is. ‘Tenders vanuit het ministerie en overheden doen wij altijd gezamenlijk met andere organisaties vanuit het Zuiden. Soms doen ze het zonder ons of als penvoerder. Als er een derde MFS was gekomen en open had gestaan voor iedereen, had ik het ook prima gevonden. Maar hier gaat het niet om een subsidiekader, maar om strategische partnerschappen.’

Karimi geeft een voorbeeld. ‘We zitten bijvoorbeeld in een ronde tafel over palmolie. Samen met de Nederlandse overheid bekijken we hoe we de Indonesische overheid kunnen beïnvloeden. Dat is een strategisch  partnerschap. We kijken niet alleen naar de geldrelatie. Dan heb je toegang tot de minister nodig en toegang tot de Nederlandse politiek: dat wordt moeilijk voor een zuidelijke organisatie. Stel je voor dat een Indonesische ngo direct van de Nederlandse overheid geld krijgt: die ngo gaat straks in grote problemen komen want ze zullen worden gezien als een verlengstuk van de Nederlandse overheid. Het geld kunnen ze beter ontvangen via een Nederlandse ngo, die zijn daar flexibeler in. In Zimbabwe bijvoorbeeld hebben we via Zuid-Afrika een ngo kunnen steunen.’

Het is een Nederlandse vraag, wil Karimi graag benadrukken, en een partnerschap met Nederlandse ngo’s. En daar is niets mis mee vindt ze. ‘Wat is er verkeerd aan dat je als Nederlandse overheid zegt: wat is het beleid tegenover onze eigen Nederlandse organisaties? Net zoals dat er een Nederlands cultuurbeleid is, een Nederlands beleid voor de topsectoren of de financiële dienstverlening.’ Karimi vindt dat de Nederlandse sector best een doel op zichzelf mag zijn.  ‘Wij hebben een topsector van ngo’s in Nederland die behoorlijk toonaangevend is. Het is een sterke sector en een aantal organisaties zijn wereldwijd strategisch gepositioneerd. Daar mag je trots op zijn. Ik vind dat een legitiem punt en ik zal daar ook voor blijven strijden, want ik zie wereldwijd wat de impact daarvan is.’

Als het aan Karimi ligt, doekt de Noordelijke sector zichzelf binnenkort ook nog niet op. ‘Wie is Zuidelijk en wie is Noordelijk? Dat is een kunstmatig onderscheid. We zijn bezig met een globale strijd voor een rechtvaardige wereld. Onze targets zitten ook bij de board roams in Londen, niet alleen in Uganda.’

Beweging verzwakken

Oxfam Novib heeft onder andere contact gehad met GroenLinks-voorman en woordvoerder Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Bram van Ojik. Die stemde tegen. Opmerkelijk, gezien uitgerekend hij zich als ambtenaar en als politicus herhaaldelijk voor directe financiering heeft uitgesproken. Vanwaar deze tegenstem?

‘Ik ben een groot voorstander van directe financiering’, wil Van Ojik graag eerst gezegd hebben. ‘Maar wat ik hier niet goed vond, is dat er al 40 % op het maatschappelijk middenveld is bezuinigd. Ik vind het heel belangrijk dat Nederland een ngo-infrastructuur houdt, zeker als het gaat om strategische partnerschappen. Door deze motie wordt de spoeling nog dunner. Het is politiek het verkeerde moment: eerst pak je 40 % ervan af, dan ga je internationaal het openstellen. Ik had liever gezien dat het bedrag voor het Accountability Fund was opgehoogd.’

Zeker voor die rol van pleitbezorging en beleidsbeïnvloeding is het enorm belangrijk dat er een sterke Nederlandse vakbeweging is, vindt Van Ojik. ‘Het stelsel is veel politieker geworden, het gaat minder om dienstverlening en maatschappijopbouw. De kracht zou zijn de Nederlandse overheid kritisch te volgen en politiek de boel scherp te houden. Je zet ze nu in een concurrentiepositie van zuidelijke ngo’s. Het klinkt heel sympathiek, maar het gaat ten koste van de kracht van je beweging in Nederland. Het is een goede motie als je je Nederlandse beweging wilt verzwakken, want dat is precies wat de motie doet: die hoogt het budget namelijk niet op.’ Ondanks de parallellen met de visie van Oxfam, verzekert Van Ojik dat zijn mening niet door hen is ingefluisterd.

Neokoloniaal trekje

Du Pont is allerminst overtuigd. Hij vindt dat de strategische partnerschappen te nauw worden geïnterpreteerd. ‘Moet je alleen nog maar Nederlandse organisaties ondersteunen die lobbies voeren gericht op het Nederlandse beleid? Dat voelt als het toeschrijven van een kader naar de gevestigde situatie, in plaats van naar een visie naar wat voor ontwikkelingsdoelstellingen we nu met elkaar willen bereiken. In technische termen heet dat het stellen van oneigenlijke eisen aan aanbesteding’, zegt hij verontwaardigd.

Het meeste beleid dat schadelijke effecten heeft voor ontwikkeling wordt nog altijd in die landen zelf en in Brussel geformuleerd, volgens Du Pont. ‘Een kader wat dus met name de lobby en advocacy capaciteit in die landen en in Brussel benadrukt zou aldus veel logischer zijn. Bovendien hebben onze partnerorganisaties een heel duidelijke mening over wat voor buitenlands beleid er vanuit Nederland nodig is in hun gemeenschappen. Deze organisaties kunnen dat best zelf komen vertellen.’

Volgens hem zou de Nederlandse sector niet een doel op zich moeten zijn. ‘Het doel van iedere ngo zou zijn om jezelf op termijn overbodig te maken en de belangen van de doelgroep in het Zuiden te vertegenwoordigen. Waarom moet het tot in lengte van dagen via een Nederlandse ngo gaan? Bovendien is die Nederlandse link ondervangen doordat er een Nederlandse organisatie in het consortium zit.’  Het argument dat het gevaarlijk zou zijn om via een overheid te financieren, vindt hij eveneens onterecht. ‘We moeten ophouden te denken voor mensen wiens belangen we zeggen te vertegenwoordigen. Laat ze dat toch zelf beslissen. Dat is een neokoloniaal trekje waar we vanaf moeten. Bovendien, als het via ngo’s gaat dan prikt iedereen er toch ook zo doorheen dat het van de Nederlandse overheid komt?’

Partos

Dat individuele organisatie tegenlobbieden begrijpt en respecteert Du Pont echter nog wel. Wat hem met name dwars zit, is de manier waarop brancheorganistie Partos zich op had gesteld. Die zou volgens hem een impliciete tegenlobby hebben gevoerd. Maar van een tegenlobby is bij Partos geen sprake geweest, zegt Partos-lobbyist Koos de Bruijn. ‘Dat zou ook helemaal niet kunnen, want Partos is een brancheorganisatie met een grote diversiteit aan  leden. De leden zijn op dit moment over deze motie sterk verdeeld. Het is balanceren tussen ieders  zienswijze en mening en dat is best lastig. Op het gebied van het penvoerderschap door zuidelijke organisaties hebben we dan ook nog geen standpunt kunnen innemen.’

Partos bevestigt wel dat ze contact hebben gehad met Kamerleden. Dat was onder andere met Agnes Mulder van het CDA. ‘Partos heeft bij mij gepleit om de motie verder te verfijnen’, vertelt Mulder,  ‘en ze hebben op een aantal haken en ogen gewezen. Ik vroeg hen hoe ze erin stonden, want ik hoorde ook dat ze tegen waren, maar ze zeiden dat ze er niet op tegen waren. Dat was voor mij een van de doorslaggevende redenen om ook voor te stemmen. We hebben wel gekeken of we de tekst eventueel nog wat aan zouden kunnen passen, maar uiteindelijk leek me dat niet nodig. Voor hen was het belangrijk dat zuidelijke en noordelijke ngo’s gelijk werden behandeld en dat ze aan dezelfde randvoorwaardes zouden moeten voldoen. Zo is het tenminste bij mij overgekomen.’ Mulder zelf vond de motie een goed idee. ‘Je neemt je partners serieus. Organisaties als TradeMark East Africa [een organisatie die werkt aan handelsbevordering, red.] zouden goed in samenwerking met de Nederlandse overheid de agenda van minister Ploumen over hulp, handel en investeringen verder kunnen brengen. Ze moeten uiteindelijk op eigen benen komen staan en dit past goed in de gedachte van hulp naar handel.’

Overhaast

Uit een email die Partos naar het CDA heeft gestuurd komt inderdaad naar voren dat Partos niet tegen de motie was, maar dat de branche-organisatie beklemtoonde dat het zorgvuldig moest verlopen. De motie zoals die er nu lag zou te overhaast kunnen uitpakken. Koos de Bruijn licht toe: ‘De minister had een aantal reserves uitgesproken. Wij hadden graag gezien dat de motie de minister het mandaat gaf om te bekijken hoe ze zonder onbedoelde bijeffecten zuidelijke ngo’s in de partnerschappen zou kunnen opnemen.’

Zo wees de minister op het gevaar dat de motie de regeldruk kon vermeerderen voor de ambassades, die toch al met bezuinigingen en capaciteitsproblemen kampen, en bureaucratie in de hand werkt omdat de voorstellen van vaak onbekende zuidelijke ngo’s uitgebreid moeten worden beoordeeld. Ook uitte ze de vrees dat er vooral veel grote westerse organisaties, met toevallig een dependance in een ontwikkelingsland, beroep kunnen doen. De Bruijn: ‘Het was wat ons betreft beter geweest als de motie de intentie uit zou spreken voor openstelling, maar niet helemaal dicht zou timmeren. Nu ligt er wel een heel stevige motie, terwijl de uitwerking daarvan nog niet goed is onderzocht.’

De Bruijn begrijpt dat sommigen dit interpreteren als tegenlobby, maar vindt dat onterecht. ‘Het klopt dat we niet op de barricades hebben gestaan om deze motie er meteen doorheen te krijgen. Maar dat had ook niet gekund, want dan hadden we juist de tegenstanders van de motie niet gerepresenteerd. Dus we moesten een middenpositie kiezen.’ Hadden ze dan niet beter niets kunnen doen gezien de sector zo verdeeld was? ‘Dan zet je jezelf buiten spel. Dan kun je helemaal niets meer.’ Partos heeft over deze actie niet met alle 120 leden individueel gecommuniceerd. ‘Dat kan ook niet. Je werkt als branchevereniging op een zeker mandaat. Dat mandaat is opgebouwd uit verschillende standpunten en visies waar altijd een brede vertegenwoordiging van leden op meewerkt. Als je op ieder onderwerp, iedere actualiteit met de gehele sector tot een standpunt moet komen, beperkt dat je snelheid. En die is juist vaak geboden in de politiek en media. Bovendien houden leden vaak zelf ook in de gaten wanneer er politiek beladen onderwerpen op de agenda staan en benaderen ons wanneer ze denken dat ze nog iets toe te voegen hebben op de gezamenlijke visie.’

Du Pont vindt echter dat een lidorganisatie haar leden moet raadplegen over belangrijke beleidspositities van het bureau en bestuur. ‘Een emailtje aan alle leden is zo verstuurd en kost niets, dat gebeurde vroeger ook. Partos kan erop wijzen dat de motie te overhaast zou uitpakken en andere haken en ogen onder aandacht brengen, maar had natuurlijk ook op de positieve aspecten kunnen wijzen om de discussie echt in balans te brengen zoals de minister dat deed. Bovendien was de timing essentieel: het subsidiekader krijgt de komende maanden vorm – dus als de motie nu niet was aangenomen waren we weer vijf jaar verder geweest.’

De mening van Du Pont over Partos wordt niet door iedereen in de sector gedeeld. Paul van den Berg (Cordaid): ‘Lobby is de kerntaak van Partos, daar moeten ze iets van proberen te vinden. Dit was een hoofdpijn dossier en Partos heeft het best chique gedaan: ze waren niet tegen, maar hebben er wel inhoudelijke vragen over gesteld. Het is niet haalbaar alle 150 leden te consulteren. Partos heeft een zeker mandaat gekregen om te kunnen lobbyen.’

Kennis en ervaring

Maar Du Pont heeft nog een andere vrees. Want hoewel Partos geen officieel standpunt in heeft genomen, blijkt uit een email dat er wel een bestuurspositie is ingenomen. Deze behelst dat het penvoerderschap over een aantal kenmerken zou moeten beschikken, namelijk dat organisaties kennis en ervaring van het Nederlandse veld zouden moeten hebben en dat het partnerschap vanuit Den Haag te onderhouden zou moeten zijn. Du Pont vreest  hiermee dat de mogelijkheden voor organisaties om mee te doen dichtgetimmerd worden. ‘Je vertaalt de strijd naar technisch niveau om het kader dicht te smeren met drempelvoorwaardes die het alsnog in werkelijkheid onmogelijk maken voor zuidelijke organisaties te kwalificeren. Dat vind ik niet kunnen, omdat er een flink aantal leden zijn die hier echt een zeer zwaar problemen mee hebben en die er niet gekend over zijn en het bovendien een democratisch besluit van de Tweede Kamer zou ondermijnen.’

SPARK overweegt uit Partos te stappen in het geval Partos haar positie niet verandert en er geen ledenconsultatie plaatsvindt. ‘Lidmaatschap zou in ons geval dan onstatutair zijn vrees ik. Als directielid van SPARK moet ik weten wat de brancheorganisatie uit mijn naam verkondigt en die stellingnames moet binnen minimaal aanvaardbare kaders blijven.’ Ook Van Laar betreurt de bestuurspositie van Partos. ‘Dat is typisch zoiets om ervoor te zorgen dat geen enkele ngo er voor in aanmerking zou komen. Dat dit zo geformuleerd is, is erg jammer.’

Maar dat Zuidelijke organisaties kennis en ervaring met de Nederlandse context moeten hebben, vindt De Bruin logisch. ‘Het gaat om strategische partnerschappen met de overheid. In dat opzicht is het logisch dat er een goede relatie met het Nederlandse ministerie onderhouden moet kunnen worden. En niet via ambassades, omdat daar de richting van het beleid niet wordt uitgezet.’

Bovendien gaat het niet om voorwaarden, zegt De Bruin, maar over ‘aandachtspunten’. ‘Het is niet onze bedoeling om zaken uit te sluiten. Het gaat om aandachtspunten die in z’n algemeenheid gelden voor strategische partnerschappen. Dat moet je niet verder doortrekken dat dat moet gelden voor alle zuidelijke organisaties – die aandachtspunten hoeven niet langs een meetlat worden gelegd. Ik denk dat het goed te ondervangen is door het feit dat Nederlandse organisaties deel uit maken van die partnerschappen.’ Volgens De Bruijn is er verder ook geen sprake van een bestuurspositie. ‘Het is een bestuursbesluit waarin ze aangeven geen standpunt te kunnen innemen over penvoerderschap door zuidelijke organisaties. We hebben daarop dus ook geen positie ingenomen.’ Waar Partos wél op inzet, is dat er  consultatierondes gehouden worden met het ministerie. Niet alleen over de motie over zuidelijke partnerschappen, maar ook over het hele stelsel rondom de strategische partnerschappen. Maar of er consultatierondes zullen komen is nog onduidelijk: het ministerie meldt dat dat nog niet is uitgekristalliseerd.

Detachering

Du Pont hoopt in elk geval dat de discussie nu vooral zal gaan over hoe de leden van Partos zich in gezamenlijkheid kunnen gaan richten op het versterken van hun partners in het Zuiden, ‘om hen klaar te stomen voor een mogelijk veel belangrijke rol dan ze tot op heden konden spelen. Met alle kennis en ervaring die de sector heeft, kan ze die rol prima vervullen.’ Ook de band met het Nederlandse beleidsveld is in zijn optiek geen probleem: ‘Dan detacheren onze Zuidelijke partners toch gewoon even een paar mensen naar ons kantoor in Amsterdam, net als wij nu mensen in hun landen uitzenden. Dan maken ze direct gebruik van onze kennis en ervaring van het Nederlandse veld en zitten ze binnen een uurtje voor 6 euro en 60 cent samen met ons voor strategisch beleidsoverleg op de Bezuidenhoutseweg.’

Alle voors en tegens ten spijt, is het nog maar de vraag wat de directe gevolgen van de motie zullen zijn. Niemand uit de sector verwacht dat zich opeens tientallen ngo’s zullen kwalificeren, omdat velen de capaciteit nog missen om aan alle strenge eisen te voldoen. In de tenders die het ministerie open heeft gesteld, blijken zuidelijke ngo’s zelden te voldoen aan de hoge kwaliteitseisen. Of we in 2016 de eerste zuidelijke strategische partner met de Nederlandse overheid kunnen verwelkomen, blijft voorlopig nog koffiedik kijken.

 

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
23 januari 2014