
Stemming in de Tweede Kamer: doorbraak voor rol zuidelijke organisaties
Tijdens de stemmingen in de Tweede Kamer zijn verwoede pogingen van de oppositie om de invulling van minister Ploumen’s twee instrumenten – het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Budget Internationale Veiligheid (BIV) – aan banden te leggen, grotendeels gestrand. Wat betreft de Maatschappelijke Organisaties en de vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelings-samenwerking voor 2014 stelden de regeringspartijen, met name de PvdA, zich flexibeler op. PvdA-Kamerlid Roelof van Laar schreef bovendien geschiedenis met zijn breed gesteunde motie om ook zuidelijke ngo’s penvoerder te kunnen laten zijn in het nieuwe subsidiestelsel.
Gisteren stemde de Tweede Kamer over nota’s en beleidswijzigingen van kabinet Rutte II. De vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2014 kon rekenen op de meeste aanpassingen met 23 moties. Maar liefst 13 daarvan werden aangenomen. Na kritische debatten konden voorstellen om het DGGF aan te passen, niet uitblijven. Het notaoverleg voor Ondernemen voor Ontwikkeling bleef met 12 moties dan ook niet onbetwist, maar slechts drie van deze moties werden aangenomen. Het BIV kreeg zeven moties voor de kiezen, waarvan er twee een meerderheid behaalden. De oppositie boekte meer succes omtrent Maatschappelijke Organisaties en Ontwikkelingssamenwerking: drie van de vijf moties werden aangenomen.
Tijdens de eerdere debatten over het DGGF en het BIV hamerde minister Ploumen al op het belang van flexibiliteit bij de inzet van de fondsen en verzekerde zij de Kamerleden ervan dat ontwikkelingsrelevantie het uitgangspunt van de fondsen was. Bij de stemmingen konden de meeste pogingen van de oppositie om de ontwikkelingsrelevantie van de fondsen te garanderen en andere invullingen aan banden te leggen dan ook niet op steun van de regeringspartijen rekenen en daarmee waren zij hopeloos verloren.
De fondsen van Ploumen
Al tijdens de debatten over het DGGF en het BIV twijfelden oppositiepartijen aan de ontwikkelingsrelevantie van de fondsen. Zij zijn bang dat vooral grote bedrijven zullen profiteren van het DGGF en dat er marktverdringing zal zijn.
Om dit te voorkomen, diende D66-Kamerlid Sjoerdsma een motie in om exportfinanciering uit te sluiten van financiering uit het DGGF, welke steun vond bij de SP, GroenLinks, ChristenUnie, SGP en de PvdD. Dezelfde partijen steunden ook Sjoerdsma’s motie om ten minste de helft van de investeringen uit het DGGF te besteden aan financiering van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden (MKB) en zijn motie om bij onderuitputting van het DGGF, het resterende geld te investeren in het MKB in ontwikkelingslanden. Zonder steun van de regeringspartijen, de PVV of het CDA, hadden deze moties echter geen kans van overleven. Een gezamenlijke motie van D66 en CDA om het grootbedrijf uit te sluiten van investeringen uit het DGGF sneuvelde ook, ondanks brede steun van de oppositie (uitgezonderd de SGP en 50+).
De invulling van het DGGF wilden de regeringspartijen niet inperken, maar de PvdA probeerde de oppositie tegemoet te komen door enkele extra eisen in te willigen. Zo slaagde Sjoerdsma erin om zijn vijfde en laatste motie in het kader van het DGGF door de Kamer te loodsen. Zijn voorstel om de eis voor ontwikkelingsrelevantie van bestedingen uit het fonds uit te breiden, kon op steun van de PvdA rekenen en behaalde daarmee een meerderheid. Ook GroenLinks behaalde succes met de moties arbeidsvoorwaarden te verbinden aan het DGGF en financiering uit het fonds in lijn te laten zijn met internationale duurzaamheidafspraken.
Wat ontwikkelingsrelevantie betreft is het BIV niet minder omstreden dan het DGGF. Oppositiepartijen vrezen dat in de beoogde 3D-benadering van het fonds de D’s voor defensie en diplomatie voorrang zullen hebben op de D van development. Pogingen van oppositiepartijen om hier het een en ander over vast te leggen, vonden geen gehoor bij de regeringspartijen. Zo probeerde D66 activiteiten waarvan de ontwikkelingsrelevantie niet kan worden gewaarborgd, uit te sluiten van financiering uit het BIV. De motie vond steun bij de SP, D66, GroenLinks, ChristenUnie en de PvdD, wat geen meerderheid opleverde. Een motie van ChristenUnie’s Joël Voordewind om het expliciet meewegen van economische belangen van Nederland als afweging bij het BIV te schrappen, ging ook D66 te ver.
Wel slaagden Van Ojik, Sjoerdsma en Van Laar erin de positie van vrouwen en meisjes expliciet te noemen in het kader van het BIV, met steun van de PvdA, SP, D66, GroenLinks, ChristenUnie, PvdD en 50+. Deze partijen, aangevuld met de SGP, konden zich tevens vinden in Van Laar’s motie waarin hij de regering vraagt om voorafgaand aan een uit het BIV gefinancierde missie het perspectief op de lange termijn te schetsen.
Sleutelrol PvdA
Behalve het meestemmen voor enkele toevoegingen, duldde de PvdA geen fundamentele aanpassingen en vastleggingen van het DGGF en het BIV met het oog op een flexibele invulling van de fondsen. Aangezien de ontwikkelingsrelevantie van deze fondsen slechts een uitgangspunt en geen voorwaarde is, diende D66 een motie in waarin de regering wordt verzocht tekst en uitleg te geven aan de Kamer wanneer ervoor wordt gekozen investeringen uit deze fondsen te doen, die niet ontwikkelingsrelevant zijn. De PvdA kwam een groot aantal partijen tegemoet (SP, D66, GroenLinks, CU, SGP, PvdD en 50+) door mee te stemmen met deze motie, waarmee een meerderheid behaald was.
Waar de PvdA haar poot stijf hield op het gebied van de fondsen, hanteerde de partij een flexibeler beleid met betrekking tot de Maatschappelijke Organisaties. Zo kreeg D66 een ruime meerderheid voor een motie over een jaarlijkse reflectie op de verhoudingen tussen de kanalen en de bijdragen aan de goede uitvoering van beleidsprioriteiten, met de steun van PvdA, CDA, SP, GroenLinks, CU, SGP, PvdD en 50+.
Binnen het kader van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, behaalden maar liefst 13 van de 23 moties een meerderheid. Zo kon Sjoerdsma nog eens vijf moties op zijn conto zetten. Voordewind vond stevige steun voor zijn motie samen met de Nederlandse kledingbranche tot een breed convenant voor risicolanden te komen, bij de PvdA, CDA, SP, D66, GroenLinks, SGP, PvdD, 50+. Dezelfde partijen waren te porren voor de CU-motie waarin de gelijkwaardigheid van de drie domeinen (drinkwater, hygiëne en sanitatie) binnen het speerpunt water wordt vastgelegd.
De PvdA speelde een sleutelrol in de stemmingen. Geen enkele motie behaalde een meerderheid zonder steun van de PvdA. De VVD-kamerleden staken slechts enkele keren de handen in de lucht. Er was regeringssteun voor het gezamenlijke voorstel van Kamerleden De Caluwé (VVD) en Mulder (CDA) om vóór 1 april 2014 met een visie op het grensoverschrijdende bedrijfsleveninstrumentarium te komen.
Motie van Van Laar
Brede (regerings)steun was er ook voor de – toch niet onomstreden – motie van PvdA-Kamerlid Van Laar. Zijn voorstel maakt het mogelijk dat naast Nederlandse organisaties, ook organisaties die gevestigd zijn in een DAC-land onderdeel kunnen uitmaken van een alliantie en dat organisaties die in een DAC-land gevestigd zijn en in meerdere landen actief zijn, penvoerder kunnen zijn van een alliantie wanneer een Nederlandse organisatie daar ook deel vanuit maakt. Deze vernieuwende motie breekt het Nederlandse subsidielandschap open voor zuidelijke organisaties en is daarmee absoluut het opvallende hoogtepunt van de stemmingen van gisteren.