
Fragmentatie
Columnist en hoogleraar Paul Hoebink wordt altijd een beetje wantrouwig als veel mensen hetzelfde gaan doen. Bijvoorbeeld als zijn vakbroeders massaal aan het rekenen slaan of de hulp niet te gefragmenteerd is. Maar het waarom achter de cijfertjes, dat wil Hoebink nu wel eens weten.
Ik kan er niets aan doen – het zal wel erfelijke belasting zijn of met mijn jeugd te maken hebben – maar ik word altijd wantrouwig als veel mensen hetzelfde gaan doen. Als iedereen ineens een rode of oranje broek gaat dragen of tattoos als kunstwerk gaat zien, dan wekt dat al snel mijn irritatie. Hetzelfde heb ik ook als mijn collega’s als schapen achter elkaar aan rennen en allemaal naar hetzelfde feestje gaan. De rekenaars onder ons doen niets liever; allemaal cijfertjes aan de ene kant de computer in, andere cijfertjes aan de andere kant. Ingewikkelde formules, maar altijd weer dezelfde fout door van een correlatie een causaal verband te maken. Zoals laatst nog een rekenaar in Tilburg die dacht dat humanitaire hulp geweld veroorzaakte, omdat er in landen waar veel geweld was er veel humanitaire hulp werd gegeven.
Zo is het de laatste jaren erg populair geworden onder mijn vakbroeders om uit te rekenen of alle donorlanden en ontwikkelingsorganisaties dezelfde kant op rennen, dat wil zeggen in dezelfde landen en vooral regio’s actief zijn, maar vooral ook of zij hun hulp al of niet concentreren en niet te veel versplinteren.Volgens de beloften immers die donorlanden gemaakt hebben bij de Verklaring van Parijs uit 2005 en in de Europese taakverdeling van 2007 zouden ze niet alleen selectiever worden wat betreft het aantal sectoren waarin ze actief zijn (niet meer dan drie), maar ook wat betreft het aantal landen. Daarenboven zouden ze zorgen dat er geen ‘aid orphans’, landen waar nauwelijks iemand hulp aan geeft, ontstaan. De achterliggende gedachte is dat als donororganisaties hun hulp versplinteren, dat niet alleen bij hen veel kost aan management, maar dat ook bij de hulpontvangers dergelijke kosten (transactiekosten) heel hoog zullen zijn.
Dus slaan mijn collega’s aan het rekenen en zijn er inmiddels hele bosjes studies over die fragmentatie van de hulp. Mijn altijd ijverige collega Lau Schulpen heeft recentelijk de verschillende methodes van berekening op een rijtje gezet en de conclusie blijft eigenlijk zeer simpel. De uitkomst van al deze studies is eigenlijk hetzelfde: de Europese (en ook andere) donorlanden houden zich niet aan de afspraken, ze fragmenteren hun hulp over veel te veel landen.
Dat bevalt me eigenlijk helemaal niet: het is niet leuk om de hele tijd hetzelfde te lezen en niets te weten te komen over het waarom. Denemarken, Zweden en anderen, ze hebben allemaal hun best gedaan om het aantal landen waaraan ze hulp gaven te verminderen, maar toch wijzen alle rekensommetjes van mijn collega’s uit dat ze nog steeds hulp geven aan wel 70 landen of meer. Spanje en Finland zitten zelfs in veel meer landen dan voorheen; alleen bij België loopt het landenaantal iets terug.
Bij Nederland is dat niet veel anders. We hebben eerst Eveline Herfkens en daarna Bert Koenders gehad die het aantal zogenaamde partnerlanden terugbrachten naar een ruime dertig. Toen kwam staatssecretaris Ben Knapen die nog maar naar 15 landen wilde en in Brussel nog wat aan het landen uitruilen sloeg. Het lijkt niet te baten. Volgens de cijfers die Nederland zelf aan de OESO verstrekt, geven we nog steeds hulp aan meer dan 80 landen.
Waarom ik dat onbevredigend vind, al dat gereken? Dat is heel eenvoudig: ik wil het waarom weten. Mooi dat we weten dat het gemiddelde donorland aan zo’n 90 ontwikkelingslanden hulp geeft, maar waarom gaat dat aantal, ondanks alle beloften binnen de Europese Unie, aan nationale parlementen en burgers om het aantal landen te verminderen, niet naar beneden?
Om dat te weten te komen, moeten we achter de cijfers gaan kijken. Waaruit bestaat die paar honderdduizend euro aan hulp precies die aan landen gegeven wordt die niet tot de ‘partnerlanden’ worden gerekend? Zijn dat beurzen, is het noodhulp, zijn het losse projecten? We weten het niet en dat maakt het onbevredigend. De cijfers zijn er, maar het waarom ontbreekt. En om dat waarom te achterhalen moeten mijn collega’s achter de computer vandaan, ambtenaren interviewen, de archieven in, de feiten achter de cijfers bekijken. Uit de comfort zone dus van de veilige kamer op de universiteit. Want ik wil dat waarom weten, de cijfertjes ken ik nu wel.
Deze column verscheen 31 oktober in de Vice Versa. Direct de columns lezen? Neem dan nu een abonnement op Vice Versa!