De waakhond en het baasje: vijf stellingen voor het subsidiedebat

Volgens minister Ploumen moeten maatschappelijke organisaties zich weer meer als waakhond gedragen richting de overheid. Morgen gaan de woordvoerders ontwikkelingssamenwerking met de minister in gesprek over haar Kamerbrief over de toekomst van de ontwikkelingssector. Evert Jan Brouwer, politiek lobbyist van Woord en Daad, blikt alvast vooruit op het Kamerdebat.

Vorige week woensdag was het zover. De Minister publiceerde haar brief Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context. Een brief waarover in het voortraject veel gesmoesd maar weinig uitgelekt was, wellicht ook omdat er geen brede consultatie over heeft plaatsgevonden. Toch was de inhoud geen grote verrassing. Vorig najaar had de Minister al aangekondigd: ‘Er komt geen MFS-3’. De omvang van de bezuinigingen was ook al bekend. Verder wisten we al dat de Minister vooral gecharmeerd is van maatschappelijke organisaties die zich als waakhond gedragen jegens de overheid. Waarbij natuurlijk vooral de vraag interessant is: wie is het baasje en tegen welke bedreigingen moet hij beschermd worden?

Enfin, donderdagavond Kamerdebat. Vanuit Woord en Daad een aantal stellingen, om Kamerleden en Minister te prikkelen het debat scherp te voeren.

1.       Maatschappelijke organisaties zijn naar hun aard onafhankelijk

Maatschappelijke organisaties kunnen pas goed hun bijdrage leveren aan versterking van de maatschappij, ondersteuning van kwetsbare mensen, bieden van kansen aan jongeren, democratisering etc. als zij dat op een onafhankelijke manier kunnen doen. Niet gebonden door organisatie-eisen, bureaucratische keurslijven, thematische kaders of politieke voorkeuren van een  zittend kabinet. In die zin heeft subsidiëring van maatschappelijke organisaties iets spannends. De Minister, met haar ambtenaren en juristen, moet kunnen loslaten. En dan geboeid kijken welke mooie dingen er kunnen gebeuren. Het is net als met ondernemen in ontwikkelingslanden. Als je een Nederlandse ondernemer de wet gaat voorschrijven hoe en waarin hij precies in Nigeria moet investeren, mist hij geheid kansen. Een subsidiekader moet die onafhankelijkheid ten volle honoreren. Uitkomst daarvan kan zijn dat een maatschappelijke organisatie weloverwogen beslist om met de overheid dingen samen te doen, in een complementaire verhouding. Maar het kan evengoed zijn dat een organisatie een scherpe campagne tegen de zittende regering wil voeren.

2.      
Maatschappelijke organisaties vervullen een scala aan rollen en functies

Het is een hachelijke zaak om de rollen en functies die maatschappelijke organisaties vervullen, zowel hier als in ontwikkelingslanden, onder één noemer te brengen. Ze kunnen diensten verlenen, kennis overdragen, trainingen geven, burgerbewegingen ondersteunen, gemarginaliseerde groepen mobiliseren, de politiek aanspreken, met de politiek samenwerken. Terecht dat de Minister probeert de laatste trends in de gaten te houden, maar zij drukt maatschappelijke organisaties nu wel erg sterk in de politieke hoek. Alsof ze weinig anders doen dan pleiten en beïnvloeden. Welk motief ze daarvoor heeft, daarover zegt ze morgenavond misschien iets. Maar ook als het gaat om de strategieën die maatschappelijke organisaties kiezen, is vrijheid het beste recept. In sommige landen is er absoluut behoefte aan maatschappelijke organisaties die diensten verlenen. Daar is niets traditioneels aan. Daar gaat het om voorzien in urgente behoeften. In sommige landen is een expliciet politieke rol voor NGO’s ondenkbaar. Dan moet je andere wegen vinden om je invloed aan te wenden. In sommige situaties is capaciteitsversterking van lokale organisaties en bewegingen prioriteit nummer één. Een subsidiekader dient dat te weerspiegelen. Een ondersteunend argument daarvoor: maatschappelijke organisaties zijn vaak het best in staat om met deskundigheid een bijdrage te leveren aan het politieke debat als zij zelf kennis en ervaring hebben in armoedebestrijding. We moeten ervoor oppassen maatschappelijke organisaties te gaan framen als politieke bewegingen.

3. Maatschappelijke organisaties beschikken over zichtbaar maatschappelijk draagvlak

Denk je in, een politieke partij zonder leden. Die is uitermate kwetsbaar, zowel als het gaat om de organisatie van politieke activiteiten als de financiering ervan. Er is maar één graadmeter voor de kracht en legitimiteit van zo’n partij: de score in peilingen en bij verkiezingen. Maatschappelijke organisaties zonder vrijwilligers en donateurs hebben een onduidelijke legitimiteit en kracht. Verkiezingen houden ze niet, leden hebben ze niet. Wat rechtvaardigt de doelen die zij nastreven en de investeringen die zij plegen? Maatschappelijke organisaties blijven alleen vitaal en vernieuwend als ze zich voortdurend moeten inspannen om de steun van een achterban te houden, of te versterken. Vanuit die gedachte bezien moet overheidsondersteuning niet meer hebben dan een aanvullend karakter, om de organisatie in staat te stellen een bewezen goed programma op te schalen, een interessante innovatie te testen of een nieuwe samenwerking aan te gaan. Zeg maar zoals de ondersteuning van bedrijven via het Dutch Good Growth Fund ook vorm zal krijgen: de overheid zal nooit een meerderheidsaandeel hebben in de investeringen. Een subsidiekader dat dit niet als regel hanteert, werkt afhankelijkheid in de hand en prikkelt onvoldoende de eigen kracht en vitaliteit van de ontvangende organisatie.

4. 
Maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden verdienen directe ondersteuning

Maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden zijn in de achterliggende tien, vijftien jaar sterker geworden. Als deze trend zich doorzet, zullen zij in toenemende mate in staat zijn zelf hun fondsen te werven. Zo wordt het steeds minder nodig dat organisaties uit rijke landen als een soort tussenstation of verdeelsleutel van publieke middelen functioneren. Ook al blijft de rol van financier nog steeds belangrijk, de rol van Noordelijke organisaties verschuift stapje voor stapje naar die van makelaar, verbinder, ondersteuner, kennisbron. De regering zou in deze dynamische ontwikkeling, die bepaald niet zonder horten of stoten gaat, een prachtige stimulerende rol hebben kunnen spelen door fors in te zetten op directe financiering van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Hier wordt nu een zeer bescheiden 6,8% van het totale budget voor vrijgemaakt. Niet indrukwekkend. Al Minister Koenders brak een lans voor directe financiering, maar er kwam tot op heden nooit echt boter bij de vis.

5.  Maatschappelijke organisaties willen zich verantwoorden op maat

Paradox 1: de achterliggende jaren nam de roep om meer maatwerk en flexibiliteit bij monitoring en verantwoording toe, maar tegelijk werd de controletoren steeds hoger. Was dat de invloed achter de schermen van ambtenaren en juristen?

Paradox 2: in diezelfde jaren kwamen NGO’s steeds meer onder het vergrootglas, terwijl ten aanzien van bedrijven benadrukt werd dat zij vrijheid nodig hebben om maximaal rendement te halen uit financiële ondersteuning door de overheid.

Woord en Daad is dag en nacht bereid zich te verantwoorden over het werk dat we doen. Maar we denken wel dat voor het nieuwe subsidiekader echt de kans aangegrepen moet worden voor invoering van een zinvol verantwoordingsmechanisme. De politiek zal moeten loslaten dat alle gegevens van alle gesubsidieerde organisaties zich makkelijk laten optellen tot een klinkend resultaat met drie cijfers achter de komma. Verantwoording op kernindicatoren, maar met ruimte voor aanpassing van de route om je doel te bereiken, is echter een goede zaak. Ik weet zeker dat organisaties bereid zijn daar constructief over mee te denken. Ik hoop dat op dit punt de politiek en de ontwikkelingsorganisaties nu echt de handen ineen kunnen slaan.