
Afrika moet zelf voor zijn voedsel zorgen
Afgelopen dinsdag verscheen een artikel in Trouw met de titel ‘Afrika heeft grote agrobedrijven nodig’. Hierin stelt Rabobank-analist Justin Sherrard dat wereldwijde agrobedrijven zoals Mars en Unilever het continent een stoot in de goede richting kunnen geven door zich te committeren op de lange termijn. De gedachte is dat de bedrijven toegang tot technologie met zich meebrengen, goed opgeleide mensen en kennis hebben van bewerking, opslag en distributie. Jasper van Dijk en Eric Smaling, parlementariërs van de SP, hebben hun twijfels of grote multinationals wel zo goed zijn voor Afrika.
Het interview met Rabobank-analist Justin Sherrard (Trouw, 22 oktober) vestigt de aandacht op het groeiende handelstekort van Afrikaanse landen op het gebied van landbouwproducten. Op mondiale schaal is de scheefgroei inmiddels erg groot. Dat de (droge) landen van het Arabisch schiereiland forse netto importeurs zijn ligt voor de hand, maar ook China, Zuid-Korea en Japan geven jaarlijks per saldo tientallen miljarden dollars uit aan de import van landbouwproducten. De Verenigde Staten, Australië, Argentinië en Nederland staan nadrukkelijk aan de andere zijde van dit deel van de handelsbalans.
Het feit dat de savanne in Zuid-Amerika in snel tempo verandert in één groot sojaveld is voor een groot deel toe te schrijven aan de groeiende voedselbehoefte van China. Grote delen van Afrika lijken wat betreft landschap, regenval en bodemvruchtbaarheid op Zuid-Amerika en je zou ze inderdaad als ‘ongebruikt landbouwareaal’ kunnen betitelen, zoals Sherrard doet. De vraag is of Afrika gebaat is bij een zoete inval van de multinationals die Sherrard noemt. Met de regelmaat van de klok wordt namelijk melding gemaakt van schrijnende gevallen van landroof, waarbij grote arealen land op ruwe wijze worden omgetoverd tot plantages, met verwoesting van de bodemvruchtbaarheid en verdrijving van lokale bewoners tot gevolg.
Kort geleden vormde dit nog aanleiding voor een debat in de Tweede Kamer met Minister Ploumen. Niet zelden behoren de grote Nederlandse banken tot de financiers en zijn Nederlandse bedrijven betrokken bij deze projecten. Op de ‘Behind the brands’ ladder van Oxfam scoren de multinationals uiterst beroerd op de factor land. Nestlé krijgt nog een 5, de rest scoort een dikke onvoldoende. Het is ook een misvatting om het lege land louter te zien als ongebruikt landbouwareaal. Savanne en bos zijn er niet voor niets. Ze leggen koolstof vast, ze herbergen belangrijke plantaardige en dierlijke biodiversiteit en ze hebben een stabiliserende invloed op het lokale klimaat en de waterafvoer.
Er is niets op tegen wanneer Afrikaanse landen ervoor kiezen de landbouw te intensiveren. Als de vraag in de groeiende steden stijgt, is dat ook een logische respons. Afrika kan het platteland net zo omarmen als Azië dat een halve eeuw geleden deed. In de eerste plaats zijn er alternatieven voor de uitbreiding van het landbouwareaal. Het kan aantrekkelijk zijn om de bestaande landbouw te intensiveren. Vaak liggen de productieniveaus in Afrika nog ver beneden die in Azië en Zuid-Amerika. Verder gaat enorm veel voedsel verloren op het veld of door slechte opslag- en transportfaciliteiten.
Voor het bedrijfsleven liggen er ook mogelijkheden. Sherrard spreekt van concurrentie en van een wereldmarkt, maar Afrika is er in eerste instantie bij gebaat, net als destijds Europa, grotere thuismarkten te ontwikkelen via regionale unies zoals de East African Community en ECOWAS in West Afrika. Wanneer deze unies een gezamenlijk buitentarief hanteren en intern de noodzakelijke productiviteit en handel van de grond krijgen, is de eerste autonome stap gezet. Daarna kunnen deze regio’s internationaal een vuist maken en actiever worden op de wereldmarkt. Hopelijk is dat slechts in beperkte mate noodzakelijk, want het gesleep met landbouwproducten over de wereld moet eigenlijk beperkt worden.
Aan de sterk gemechaniseerde sojateelt in Zuid-Amerika verdienen relatief weinig mensen een boterham en het product verdwijnt na een lange reis in onze en in Chinese varkens en komt er na korte tijd aan de andere kant grotendeels weer uit. Iets minder vlees eten zou de noodzaak wegnemen hele continenten onder dit gewas te zetten. Handel is op zich natuurlijk goed, maar korte afstanden tussen vrager en aanbieder zijn beter voor het milieu. En wat meer aandacht voor de kwaliteit van voeding drijft niet alleen honger en obesitas terug, maar ook de daarmee samenhangende zorgkosten en productiviteitsverlies.
Internationale banken en bedrijven kunnen zeker een bijdrage leveren aan de verhoging van de welvaart in Afrika. Zo werken Unilever en de theeboeren in Kenia goed samen. De opmerking van Sherrard dat kleine boeren betere kansen hebben wanneer Unilever meegaat naar de bank om te vertellen dat ze de afname van hun goederen garanderen, is echter enigszins cynisch. Afrikaanse landen proberen namelijk hetzelfde te doen door het voedsel van hun eigen boeren op te kopen, maar dat mag niet of maar in zeer beperkte mate van de Wereldhandelsorganisatie WTO. Daar zouden deze landen zich niets van moeten aantrekken zolang er internationaal geen sprake is van een gelijk speelveld. Grote banken en bedrijven hebben nog een flinke weg af te leggen naar een schone en geloofwaardige reputatie. Daar hoort landroof niet bij, daar horen oneigenlijke belastingvoordelen in ontwikkelingslanden niet bij en daar horen bonussen aan de top niet bij. Ze hebben ook nog veel te leren, want zoals John Stuart Mill al zei: economics is ecologically illiterate.
Eric Smaling en Jasper van Dijk, SP Tweede Kamerleden