
Ontwikkelingssector positief over voornemen kabinet belastingontwijking aan te pakken
Afgelopen week gaf het kabinet haar reactie op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen & IBFD-rapport ontwikkelingslanden, over de Nederlandse belastingverdragen. Vice Versa peilde de reacties, die veelal voorzichtig positief waren. ‘Eindelijk wordt de bijzondere rol en bijbehorende verantwoordelijkheid van Nederland door het kabinet erkend.’
Afgelopen vrijdag kondigden minister Ploumen van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel en staatssecretaris Weekers van Financiën aan dat het kabinet belastingontwijking aan zal gaan pakken. De belastingregels zullen worden aangescherpt en de verdragen met 23 ontwikkelingslanden zullen worden herzien op anti-misbruikbepalingen. Daarbij wordt het verouderde belastingverdrag met Zambia heronderhandeld en worden ook de overige verdragen gecheckt op onbedoelde risico’s van belastingontwijking. De bewindslieden schrijven dat ontwikkelingslanden belastinginkomsten mislopen door lacunes in belastingverdragen.
De eerste reacties vanuit het maatschappelijk middenveld zijn gematigd positief. ‘Er is veel kritiek geweest op de totstandkoming van het nieuwe ministerie, met name op het samenspel tussen economische belangen enerzijds en ontwikkelingssamenwerking anderzijds, maar op dit dossier zie ik de voordelen van de koppeling van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking’, aldus Roos van Os, onderzoeker bij Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO). ‘Met name het feit dat eindelijk erkend wordt dat Nederland een belangrijke rol speelt in belastingontwijking is een enorme vooruitgang op hoe het debat met Weekers is gevoerd.’
Erkenning van Nederlandse rol
Nederland speelt een belangrijke rol in belastingontwijking. Brievenbusfirma’s sluizen via Nederland geld door naar belastingparadijzen, waardoor landen waarin de bedrijven zijn gevestigd veel inkomsten mislopen. Voor landen als Nederland te overzien, voor ontwikkelingslanden erg kwalijk. ‘Tot nu toe wilde het kabinet alleen internationaal naar oplossingen zoeken en werden de problemen die voortkomen uit het Nederlandse beleid gebagatelliseerd. In deze nota wordt erkend dat Nederland, door de grote investeringsstromen die door het land gaan, een belangrijke rol speelt als het op belastingontwijking aankomt. Hier heeft het ook een additionele verantwoordelijkheid in het zoeken naar oplossingen, zowel multilaterlaal als unilateraal’, aldus Van Os.
Koos de Bruijn, manager advocacy van Partos, sluit zich hierbij aan. ‘Ik maak het kabinet graag een compliment met het aanpassen van de aanvliegroute. Tot dusverre leek het verwijzen naar het belang van een internationale aanpak vooral een manier om niets te doen. Nu staat er een duidelijke internationale ambitie op papier. Het lijkt erop dat de internationale maatregelen nu actiever gesteund gaan worden dan in het verleden het geval was. Het is positief dat minister Ploumen zich sterk heeft gemaakt voor de belangen van ontwikkelingslanden op een ander beleidsterrein. Dat smaakt naar meer!’
Ook Van Os pleit voor een actievere multilaterale aanpak: ‘Eigenlijk zijn bilaterale belastingverdragen achterhaald, het leidt tot een race to the bottom op het gebied van belastingconcurrentie. Er zou binnen de Verenigde Naties multilateraal onderhandeld moeten worden over dit soort verdragen.’
Het kabinet kondigt een aantal algemene maatregelen aan. De zogenaamde substance-eisen, voorwaarden waaraan bedrijven moeten voldoen om gebruik te mogen maken van de mogelijkheden die het Nederlandse fiscale stelsel biedt, gaan voor meer bedrijven gelden. Ook gaat Nederland verdragspartners informeren wanneer een bedrijf achteraf niet blijkt te voldoen aan de substance-eisen. ‘Het is positief dat de substance-eisen breder worden toegepast. Alleen de huidige eisen leiden nog onvoldoende tot reële activiteiten. Daarom moet er ook een aanscherping van deze eisen komen zodat bedrijven ook echt in Nederland actief zijn.’ aldus Van Os.
Kritiek op de cijfers van het SEO-rapport
Hoewel Van Os de kabinetsreactie ‘vooruitstrevend en veelbelovend’ noemt, heeft zij ook een aantal kritiekpunten. Verzoeken om een ruling van houdstermaatschappijen zal de Belastingdienst alleen in behandeling nemen wanneer het concern waarbinnen zij opereren voldoende band heeft met Nederland. ‘Er wordt gekeken naar welke bedrijven hiervoor in aanmerking komen, maar er is nog geen sprake van meer transparantie over hoe dit er precies uit zal zien’, aldus Van Os.
Volgens Van Os is het nu vervolgens wel de vraag in hoeverre er effectief toezicht wordt gehouden. Maaike van Diepen, coördinator bij Tax Justice, deelt deze zorg: ‘Het is uiteraard positief dat de substance-eisen moeten gelden voor alle vennootschappen die voor tax ruling in aanmerking willen komen, maar er is niet in de kabinetsreactie opgenomen hoe zij dit gaan doen, wat de eisen zijn en hoe zij dit gaan controleren. Op het moment voldoen bijna alle brievenbusfirma’s in Nederland aan deze eisen. Dat komt niet omdat ze zo goed bezig zijn, maar omdat de eisen veel te laag zijn.’
Ook de cijfers die door de overheid zijn gebruikt leveren kritiek op. Het kabinet gebruikt de cijfers uit het SEO-rapport ‘Uit de schaduw van het bankwezen’, dat op 11 juni verscheen. In dit rapport werd aangegeven dat Nederland veel baat heeft bij de huidige fiscale wetgeving, maar er werd veel kritiek op de cijfers gegeven die in het rapport werden gepresenteerd. SOMO bracht dezelfde dag een rapport uit waaruit bleek dat, hoewel de wetgeving wellicht voor Nederland positief is, dit voor ontwikkelingslanden absoluut niet het geval is. De Nederlandse fiscale wetgeving is voor deze landen zeer schadelijk, zo concludeert het rapport, zo lopen zij maar liefst 771 miljard euro mis aan belastingen over dividenden en rentes als gevolg van hun belastingverdrag met Nederland.
Van Diepen: ‘Het is bizar dat alle kritiek op de cijfers van het SEO-rapport, die lang niet alleen afkomstig was van Tax Justice maar ook vanuit journalistieke hoek, zo aan de kant is geschoven en de cijfers gewoon zijn meegenomen in de reactie’.
Anti-misbruik alleen niet genoeg
De specifieke maatregelen die het kabinet neemt gericht zijn op de lage- en middeninkomenlanden zijn zeker ‘een winst’, aldus Van Os. Wel bepleit zij dat het hier niet bij moet blijven. ‘Op dit moment wordt er alleen gekeken
naar anti-misbruikbepalingen. Wij zijn van mening dat er minimaal ook gekeken
moet worden naar de andere aspecten, zoals meer ruimte en flexibiliteit voor het heffen van bronbelasting door ontwikkelingslanden, standaard impact assessment en afspraken over automatische informatie-uitwisseling. Vóór het afsluiten van het verdrag, maar ook als het verdrag in werking is, moet gekeken worden naar de potentiële impact en de werkelijke impact van het verdrag. Dit zou een standaard procedure moeten worden. De voorgenomen heronderhandelen met ontwikkelingslanden over belastingverdragen is absoluut een positieve stap, maar er zijn nog veel stappen te nemen.’
De Bruijn onderschrijft dit: ‘Uiteraard is het positief dat in de belastingverdragen anti-misbruikbepalingen worden opgenomen, maar het zou nog beter zijn als daarnaast de economische impact van de huidige verdragen geëvalueerd wordt en als er een impact assessment toegepast wordt bij de nieuwe verdragen. Op basis daarvan kunnen parlementariërs en maatschappelijke organisaties hier en daar een onderbouwd oordeel vellen of een verdrag wenselijk is of niet.’
Geen afgesloten hoofdstuk
De eerste stap is dus gezet, maar hier zou het niet bij moeten blijven. ‘We zijn er nog lang niet.’, aldus Van Diepen. ‘Het is niet een hoofdstuk dat hierna afgesloten kan worden.’
Volgens Van Os worden belangrijke maatregelen voor het Nederlandse belastingprobleem niet besproken. ‘Het grootste probleem is dat bedrijven via Nederland geld doorsluizen naar belastingparadijzen. Royalties worden in Nederland bijvoorbeeld praktisch niet belast. Veel bedrijven profiteren hier enorm van. Als dit zou worden aangepakt, dan pak je het probleem serieus aan.’ Volgens staatssecretaris Weekers zou dit de concurrentiepositie van Nederland teveel aantasten, maar Van Os maakt hier echter korte metten mee: ‘De concurrentiepositie zou niet gebaseerd moeten zijn op dit soort negatief beleid. Naar mijn idee zou een sterke concurrentiepositie moeten bestaan uit duurzame bedrijvigheid, waarbij belasting wordt gezien als een essentieel onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hierin zou de Nederlandse regering een stimulerende rol moeten spelen door bijvoorbeeld een verantwoorde belastingbeleid en praktijk als voorwaarden in het buitenlandinstrumentarium op te nemen. De concurrentiepositie zou niet af moeten hangen van dit soort belastingtrucs die anderen schade toebrengen.’
Voor de zomer heeft de Kamer, middels een aangenomen motie van SP Kamerlid Jasper van Dijk, de Algemene Rekenkamer verzocht om onderzoek te doen naar de kosten en de baten van belastingconstructies die via Nederland lopen. De Rekenkamer zal hier serieus naar gaan kijken, al heeft ze nog niet toegezegd. Volgens Roos van Os is dit onderzoek de belangrijkste volgende stap. ‘Het is van belang dat de Rekenkamer toegang krijgt tot de volledige informatie om goede berekeningen te kunnen maken. Ploumen en Weekers geven ook aan dat de SEO-cijfers onvolledig zijn, en dat dit komt doordat er onvoldoende transparantie is in de beschikbare informatie. Zij zijn degenen die de informatie beschikbaar kunnen maken, dus wij pleiten er erg voor dat de Rekenkamer niet alleen kijkt naar belastingverdragen en de negatieve effecten van belastingverdragen, maar naar het gehele Nederlandse belastingsysteem. Zodat de Kamer op basis van onafhankelijke en volledige informatie een afweging kan maken.’