
Het klimaatbudget: logische combinatie of tekentafelexercitie?
Een van de grote politieke hangijzers dit jaar is het klimaatbudget dat uit de begroting van ontwikkelingssamenwerking gefinancierd zal worden. Hoe zit dat ook alweer precies en wat betekent dit? Vice Versa zocht het uit en sprak met Nanno Kleiterp (FMO) en Daniëlle Hirsch (BothEnds).
De maatregel stuit verschillende partijen tegen de borst. Sjoerd Sjoerdsma (D66), noemde het een ‘uitholling van het beleid’ en doopte het klimaatbudget tot ‘koekoeksjong’. Hivos stelde dat het kabinet op deze manier de ‘arme bevolking in ontwikkelingslanden laat meebetalen aan de oplossing voor het vooral door industrielanden veroorzaakte klimaatprobleem’. Maar waar hebben we het precies over?
Het klimaatbudget vormt de Nederlandse bijdrage aan het internationale klimaatbeleid, zoals toegezegd in internationale onderhandelingen tijdens de Klimaattop in Kopenhagen in 2009. Hierin werd de lange termijnfinanciering van een internationaal klimaatbeleid besproken, wat zou moeten dienen ter vervanging van het Kyoto-protocol. Afgesproken is dat elk land geld vrijmaakt om opwarming van de aarde tegen te gaan en ontwikkelingslanden te helpen bij de aanpassing aan klimaatverandering. Lilianne Ploumen, minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, gaf in haar nota ‘Wat de Wereld verdient’ aan dat het Nederlandse klimaatbudget met name ingezet zal worden voor ‘vergroening van de economie (mitigatie) en het aanpassen aan klimaatveranderingen in ontwikkelingslanden (adaptatie)’.
Er is echter nog weinig duidelijkheid over het klimaatbudget, niet alleen als het gaat om de hoogte van het bedrag, maar ook met betrekking tot de invulling. Wat wel duidelijk is, is dat het geld voor het klimaatbudget ingevuld uit het OS-budget zal komen, een afwijking van de internationale afspraken waarin werd gesteld dat het budget additioneel zou zijn.
In haar nota geeft Ploumen aan dat het bedrag dit gaat om zo’n 200 miljoen, 340 miljoen volgend jaar, oplopend naar 1,2 miljard in 2020. De grootste zorg is wat dit zal betekenen voor het OS-budget. Om deze zorgen iets te verminderen heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarbij 50 procent van dit budget uiteindelijk afkomstig zou moeten zijn van het bedrijfsleven. Daarnaast zouden de projecten die binnen het klimaatbudget vallen ‘ontwikkelingsrelevant’ moeten zijn, een term die nog wat in de ruimte lijkt te zweven.
De vervuiler betaalt?
Daniëlle Hirsch, directeur van Both Ends, is niet blij met de ontwikkeling. ‘Wij willen graag vasthouden aan wat minister Koenders gezegd heeft. Klimaatgelden zijn altijd additioneel. En dat heeft ook een duidelijke reden; mensen in ontwikkelingslanden hebben de meeste last van de klimaatveranderingen, maar zij niet degenen zijn die deze veroorzaken.’
Volgens Hirsch gaat op deze manier het gehele principe van duurzaamheid op de schop: ‘Deze maatregel betekent uiteindelijk dat arme landen het geld gaan ophoesten om klimaatveranderingen tegen te gaan, waarbij er geheel af wordt gestapt van het principe dat de vervuiler betaald.’ Een verkeerde keuze volgens haar. ‘Het OS-budget is bedoeld om de positie van anderen te verbeteren, het klimaatbudget is bedoeld om onze eigen troep op te ruimen. Er zit wel degelijk een grote spanning tussen die twee. Naar mijn idee hebben beiden principieel een ander geldkanaal.’
Nanno Kleiterp, CEO van FMO, heeft minder zorgen en vindt klimaat en ontwikkeling een logische combinatie: ‘Misschien is het een ideaal, maar ik geloof erin dat ontwikkeling en het tegengaan van klimaatveranderingen samen móeten gaan. Het valt simpelweg niet te scheiden. Er komen steeds meer voorbeelden van projecten waarbij sociale ontwikkeling, economische ontwikkeling én milieu samengaan. Naar mijn idee hebben overheden een verplichting om dit te stimuleren.’ Kleiterp redeneert hierbij vanuit een toekomstperspectief. ‘In 2050 moeten we met negen miljard mensen binnen de grenzen van de planeet samenleven. Als we dat willen bereiken kun je niet zeggen dat het één belangrijker is dan het ander, dan moet het tegelijkertijd gaan.’
De discussie gaat volgens Kleiterp dan ook niet over of het mogelijk is dat deze twee budgetten samengaan. ‘Het gaat niet over of dit geld uit één potje moet komen of niet, het gaat om de hoogte van het budget, over hoeveel geld je ter beschikking moet stellen als je het én over klimaat én over ontwikkeling hebt. Dat is een politieke discussie die ik begrijp, maar die losstaat van het feit dat het samengaan van deze budgetten logisch is, er is geen alternatief.’
De invloed van het bedrijfsleven
Dat 50 procent van het klimaatbudget uit het Nederlandse bedrijfsleven moet komen is volgens Kleiterp een realistische schatting, waarbij hij vooral mogelijkheden ziet voor de duurzame energiesector. ‘De investeringen in duurzame energie nemen sterk toe. Hierin wordt op dit moment meer geïnvesteerd in het Zuiden dan in ontwikkelde landen.’
Volgens Kleiterp zou een fonds als het klimaatbudget de ontwikkelingen in de duurzame energiesector kunnen stimuleren, met name door het dekken van risico’s. ‘Bij projecten in duurzame energie is het probleem vaak dat de startkosten erg hoog zijn, het aanschaffen van zonnepanelen is bijvoorbeeld erg prijzig, maar als ze er eenmaal staan kun je er dertig jaar mee doen.’ Het klimaatbudget zou hierin een ondersteunende en katalyserende rol kunnen spelen. ‘Overheden zouden kunnen helpen door het delen van risico’s, door gezamenlijke investering of door afnamegaranties te doen. De CO2-uitstoot moet veel sneller naar beneden dan nu het geval is, daar moet je stimulerende maatregelen voor verzinnen.’
Ook Hirsch ziet mogelijkheden voor deze branche, evenals voor de financiële sector, zoals groene banken. ‘Verzekeringen zijn erg interessant en het is een gebied waar nog veel te ontwikkelen valt. Het zou een positieve kant op kunnen gaan als mensen zich kunnen verzekeren van verlies van hun opbrengst uit landbouw.’ Toch plaatst zij wel haar kanttekeningen bij dit principe. ‘Bedrijven zullen die 600 miljoen enkel investeren in projecten die voor hen winstgevend zijn. Maar als er al winst behaald wordt, waarom zou de belastingbetaler daar dan nog aan bij moeten dragen in de vorm van subsidies? Ik denk dat dit een belangrijke vraag is, niet alleen de klimaatgelden, maar voor meer beleidslijnen die nu worden uitgezet.’
Daarnaast is het volgens Hirsch de vraag in hoeverre ontwikkelingsrelevantie centraal zal blijven staan binnen het beleid zodra het bedrijfsleven erbij betrokken wordt. ‘Wat ons opvalt is dat hoe interessanter een project is voor de private sector, hoe minder ontwikkelingsrelevant. Het bedrijfsleven zal met name interesse hebben in technologieën, die grootschalig ingezet kunnen worden in landen waar het investeringsklimaat goed is. Innovatieve, kleinschalige adaptatiemaatregelen in arme landen, waar veel meer behoefte aan is, zullen veel minder interessant voor hen zijn.’ Ook voorziet zij problemen in het feit dat de vraaggestuurdheid voor de private sector veel minder belangrijk is dan in de ontwikkelingssector.
Het feit dat de onderhandelingen over het klimaatbudget allemaal via het ministerie van Financiën gaan is een derde zorg. ‘Er is een te grote afstand met OS. Juist omdat Financiën de onderhandelingen doet zal ontwikkelingsrelevantie snel naar de achtergrond verdwijnen en zal de nadruk liggen op het binden van de private sector.’ Volgens Hirsch zouden bedrijven dan ook getoetst moeten worden op de ontwikkelingsrelevantie van hun projecten, niet alleen tijdens de uitvoering, maar ook vooraf.
‘Ontwikkelingsrelevant’
De zogenoemde ‘ontwikkelingsrelevantie’ kan op veel kritiek rekenen. Volgens critici dreigt het een containerbegrip te worden. Want hoe valt deze term precies te definiëren? Kleiterp: ‘Zoals wij het definiëren zouden de investeringen binnen dit budget bij moeten dragen aan economische groei, het verminderen van armoede en het verbeteren van duurzaamheid. Het gaat dus om projecten die betrekking hebben op het tegengaan van klimaatveranderingen of het verbeteren van de aanpassing daaraan.’
Hirsch legt de lat hoger. Volgens haar is duurzame energie zeker een prioriteit in ontwikkelingslanden, maar staat die los van de klimaatuitdagingen op dit moment. Duurzame energie zal toekomstige uitstoot verminderen, maar heeft geen betrekking op de huidige uitstoot. ‘Juist het werken aan adaptatie is relevant voor ontwikkelingslanden, omdat de impact van klimaatverandering daar het meest gevoeld wordt en er weinig middelen zijn voor adaptatie. Juist in deze landen zijn mensen erg afhankelijk van hun leefomgeving.’
Daarnaast geeft zij aan dat duurzame ontwikkeling niet hetzelfde is als ontwikkelingsrelevantie. ‘Daar zit nog een schakel tussen. Ik vind dat alle ontwikkelingen duurzaam zouden moeten zijn, maar ontwikkelingsrelevant zou moeten betekenen dat een investering ervoor zorgt dat de positie van mensen in ontwikkelingslanden verbeterd. Dat is een stap verder dan enkel negatieve impact uitsluiten.’
Alternatief
Volgens Hirsch is er een duidelijk alternatief voor het vrijmaken van een klimaatbudget. Klimaatgelden zouden volgens haar niet uit het budget voor OS gehaald moeten worden, maar uit een verhoging van belasting op bijvoorbeeld kolencentrales en andere vervuilers. ‘Onze overheid is hier heel huiverig voor, maar dit is natuurlijk in wezen waar het klimaatgeld vandaan zou moeten komen als je het principe van duurzaamheid aanhoudt.’
Daarnaast zou de oplossing volgens haar niet over de grens gezocht moeten worden, aangezien de oorzaak van de klimaatverandering in het westen ligt, en niet in ontwikkelingslanden. ‘Wij hebben hier een probleem. Wij moeten de emissie terugdringen’, zegt Hirsch stellig, ‘Maar in plaats van dat we hier naar oplossingen zoeken, verplaatsen we het probleem tot over de grens en bouwen we hier vrolijk nog een kolencentrale en heffen we bovendien de extra belasting op het gebruik van kolen op.’
Terug in de tijd
Zowel Kleiterp als Hirsch pleiten ervoor dat het westen de grootste verantwoordelijkheid dient te dragen. Kleiterp: ‘Het westen heeft de ruimte die er is zo’n beetje opgeconsumeerd, het kan niet zo zijn dat er nu tegen ontwikkelingslanden gezegd wordt dat zij geen CO2 meer mogen uitstoten. Maar de logica van de combinatie van klimaat en ontwikkeling blijft staan.’
Hirsch vreest echter voor een beperkte invloed van lokale actoren bij de huidige plannen, wat volgens haar een enorme stap terug zou zijn. ‘Het lijkt wel alsof we nu ineens weer hebben besloten dat wij weten wat goed is voor mensen daar, dat wij moeten beslissen wat we met hun leefgebied gaan doen. Naar mijn idee waren we daar net vanaf gestapt.’ Een project waar niet om gevraagd wordt heeft volgens haar dan ook vrij weinig nut. ‘Een project moet lokaal ingebed worden om te voorkomen dat dit uiteindelijk een tekentafelexercitie zal worden.’
Hoe het budget verder ingevuld gaat worden en welke bedrijven hier een rol in gaan spelen is nog niet duidelijk. Kleiterp geeft aan dat FMO met het ministerie praat over welke van hun projecten eventueel binnen dit budget zouden vallen, maar de beslissingen hierover laten nog op zich wachten. Bij navraag bij het ministerie werd Vice Versa geadviseerd om voor de antwoorden op deze vragen te wachten op de Rijksbegroting. Hopelijk zal er dan meer duidelijkheid komen over de cijfers.