
SOMO: ‘Zowel het beleid, als de visie van de overheid schiet tekort’
‘Nederland is een vrijplaats voor bedrijven die mensenrechten schenden’, stelt het rapport dat Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) gisteren uitbracht. SOMO deed onderzoek naar grote multinationals die in Nederland gevestigd zijn en die directe relaties hebben met landen waar de productie plaatsvindt en waar mensenrechtenschendingen zijn geconstateerd. Controle op deze bedrijven door de overheid ontbreekt en dit moet onder andere middels een nationale toezichthouder veranderen, aldus het rapport. Vice Versa sprak Roos van Os, onderzoeker bij SOMO en één van de auteurs van het rapport.
Het rapport ‘Private winst, publieke kosten’ dat SOMO gisteren uitbracht, is een reactie op de eerder verschenen beleidsbrief ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont’ die minister Ploumen onlangs uitbracht en de door minister Timmermans gepresenteerde mensenrechtennota ‘Respect en recht voor ieder mens’. SOMO vond de conclusies van beide brieven te summier en stelde zelf een onderzoek in naar de relatie tussen het Nederlandse vestigingsklimaat en mensenrechten. ‘Nederland huisvest bedrijven die wereldwijd betrokken zijn bij de schending van mensenrechten’, zo luidt de conclusie.
Mijnbouw multinationals
In het rapport is met name gekeken naar grote mijnbouwbedrijven en bedrijven die actief zijn in de grondstoffensector. Van Os legt uit: ‘Het betreft hierbij niet de echt lege brievenbussen, maar grote internationale bedrijven waar veel geld doorheen gaat. ‘De meeste van deze mijnbouw multinationals zijn in Nederland gevestigd om belastingtechnische redenen.’ geeft Van Os aan. ‘Van deze multinationals hebben wij er een aantal geselecteerd die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, en die hebben we verder uitgewerkt.’
De selectie heeft tot een achttal bedrijven geleid die schuldig zijn aan ernstige mensenrechtenschendingen. ‘Een voorbeeld is de China National Petroleum Corporation (CNPC), een groot omstreden Chinees gas- en oliebedrijf. Door gebrekkige transparantie is het lastig te achterhalen wat de rol en de functie van de Nederlandse holding van CNPC in de gehele bedrijfsstructuur is. CNPC werkt samen met de Birmese overheid aan de aanleg van een oliepijplijn. Burma staat bekent als een land waar in mensenrechten systematisch worden geschonden In het verleden is gebleken dat er in dit bedrijf onder andere sprake was van dwangarbeid’, vertelt Van Os. Ook Pluspetrol, waarvan de moederholding in Nederland gevestigd is, is schuldig bevonden aan schending van mensenrechten. Pluspetrol is van oorsprong een Argentijns oliebedrijf. Het is schuldig bevonden aan het verwoesten en vervuilen van Amazonegebied en het aantasten van de gezondheid van de lokale gemeenschap. Door de sterke vervuiling door dit bedrijf is onlangs de ecologische noodtoestand uitgeroepen.
Van Os: ‘In feite gaat het bij Pluspetrol dus om een Nederlands bedrijf dat geld ontvangt van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, en zich overduidelijk niet aan OESO-richtlijnen houdt, evenmin als aan mensenrechtenverdragen. Ik denk dat, als de Nederlandse overheid zich in zo’n project zou verdiepen, ze zich dan zou realiseren op welke niveau’s het huidige beleid, maar ook de aanpak en de visie van de overheid tekortschiet; stelt Van Os.
In de beleidsbrief die Ploumen eerder deze maand presenteerde werd nog beweerd dat Nederlandse bedrijven voorlopers zijn in maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). In het rapport van SOMO wordt bij deze suggestie de nodige kanttekeningen geplaatst. Volgens Van Os zijn zowel de beleidsbrief van Ploumen, als die van Timmermans, te vrijblijvend. ‘Beide brieven gaan uit van het idee dat de overheid vrij weinig, tot praktisch niks, kan doen om het gedrag van multinationals in het buitenland te reguleren.’ stelt Van Os. ‘Het standpunt dat dit een internationale aangelegenheid is die met internationale verdragen opgelost moet worden, is niet terecht’, aldus Van Os. ‘Zo laat het onderzoek van SOMO zien dat juist nationale regelgeving veel kan doen om de praktijken van multinationals in het buitenland te beïnvloeden.’ Van Os plaatst dan ook enige kanttekeningen bij het beeld van Nederland als voorloper op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. ‘Het kabinet loopt achter op de kennis die beschikbaar is op het gebied van nationale regelgeving en dit heeft zware gevolgen voor het mensenrechtenbeleid van bedrijven in het buitenland.’
Onafhankelijk toezicht
De vraag is wat er gedaan zou kunnen worden om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de MVO-richtlijnen houden. Van Os legt uit dat het beleid zich op verschillende niveaus af dient te spelen, zowel directe mensenrechtenschendingen als indirecte moeten aangepakt worden. ‘Behalve de directe schending van mensenrechten door bedrijven, zoals bijvoorbeeld de dwangarbeid door het CNPC, zijn er ook indirecte gevolgen van het handelen van bedrijven op mensenrechten, door bijvoorbeeld kapitaalvlucht en belastingontwijking’, specificeert Van Os.
Om de directe mensenrechtenschendingen tegen te gaan, ziet Van Os het meest in preventieve mogelijkheden zoals het aanscherpen van rapportageverplichtingen op het gebied van aansturing, controle en mensenrechtenimpacts. ‘Wanneer bedrijven zich niet aan deze verplichting houden zouden zij bij wijze van sanctie geen fiscale voordelen moeten krijgen, door bijvoorbeeld voordelige investeringsverdragen, waar nu vaak wel sprake van is’, stelt Van OS.
‘Daarnaast zou er een ombudsman of een onafhankelijk klachtenmechanisme moeten komen’, stelt Van Os, ‘dit zou bij het National Contact Point (NCP) ondergebracht kunnen worden. Elk OESO-lid heeft een NCP, dat zowel bedrijven aanspoort de OESO-richtlijnen na te leven, als een contactpunt is voor vragen vanuit bedrijven of individuen. Het mandaat van het NCP zou uitgebreid moeten worden met een onafhankelijk toezicht en een eigen onderzoeksrecht.’ Volgens Van Os vallen de stappen die hiervoor door de overheid gezet moeten worden mee: ‘Dit is niet een enorme heftige beleidswijziging, maar hiermee zou je er wel voor kunnen zorgen dat de overheid het minimale doet wat ze zou moeten doen, namelijk pro-actief inzicht krijgen in wat de mensenrechtengevolgen zijn van haar eigen investeringsbeleid.’
Daar moet het echter niet bij blijven, vindt Van Os. ‘Het is tevens van groot belang dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen toegang tot het rechtssysteem krijgen en het openbaar ministerie werk maakt van het vervolgen van bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen.’
Gedeelde verantwoordelijkheid
In eerdere discussies over dit onderwerp kwam veelal de vraag naar voren wie hiervoor verantwoordelijk is; de bedrijven zelf, de Nederlandse overheid of de lokale overheid die het bedrijf onderdak biedt. Van Os geeft aan dat volgens haar de verantwoordelijkheid voor het naleven van mensenrechten niet bij één speler ligt. ‘In het internationaal recht, maar ook in allerlei internationale fora bestaat al heel lang het concept van gedeelde verantwoordelijkheid. Het idee dat verantwoordelijkheid ondeelbaar is, is natuurlijk onzin. De Nederlandse overheid moet doen wat in haar vermogen ligt. Je kan niet aanmoedigen dat duizenden bedrijven zich in Nederland vestigen, belasting en investeringsvoordelen geven aan dit soort bedrijven, maar geen enkele rekenschap afleggen van wat deze bedrijven in het buitenland doen. Uiteraard ligt een deel van de verantwoordelijkheid ook bij bedrijven, maar de Nederlandse overheid zal een toezichthoudende rol moeten spelen’, stelt Van Os. ‘Het is belangrijk dat de Nederlandse overheid dat concept van gedeelde verantwoordelijkheid erkent en dan ook echt kijkt naar wat haar verantwoordelijkheid is, naast die van anderen.’
Volgens Van Os zou de controle vergroot moeten worden door meer druk op transparantie van bedrijven te leggen. Hierbij draait het volgens Van Os om ‘nuttige transparantie’ zoals het bekend maken van de eigenaren van in Nederland gevestigde bedrijven. Van Os legt uit dat het probleem met name te zien is bij niet-beursgenoteerde bedrijven. Met een beursnotering verplichten bedrijven zich te houden aan rapportage en gedragsregels, bij niet-beursgenoteerde bedrijven is dit niet het geval. Het toezicht op deze bedrijven is dus een stuk kleiner. ‘De bedrijven hebben vaak tientallen miljarden aan vermogen in Nederland, maar er is bij de Kamer van Koophandel amper informatie te vinden over wie de eigenaar is of waar het geld terechtkomt’, aldus Van Os. Dit maakt het volgens haar erg lastig iemand aansprakelijk te stellen als er misstanden plaatsvinden. ‘Dit zijn gegevens die wellicht niet zo snel met het MVO geassocieerd worden, maar die ontzettend belangrijk zijn voor publieke en maatschappelijke organisaties om verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid te kunnen toewijzen’, aldus Van Os. Nu is vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is als er sprake is van mensenrechtenschendingen.
Transparantie is vooral belangrijk voor grote bedrijven die meer buiten de spotlights opereren. ‘De Nederlandse overheid heeft het idee dat MVO een exportproduct is van de grote beursgenoteerde multinationals zoals Philips en Unilever, maar er is amper toezicht op de honderdduizenden bedrijven die hier vooral gevestigd zijn vanwege economische voordelen.’
Vergelijkbaar speelveld
Met het uitbrengen van dit rapport hoopt SOMO de discussie over MVO met de discussie over Nederland als belastingparadijs aan elkaar te koppelen. ‘De twee discussies kunnen niet los van elkaar gezien worden’, aldus Van Os. ‘Nederland is een vestigingsplaats van zo’n 23.000 brievenbusbedrijven die opgericht zijn om belasting te ontwijken, maar tegelijkertijd is er sprake van een mooi verhaal van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij de nadruk ligt op het promoten van goed gedrag’. Dat is onterecht volgens Van Os. ‘Je ziet dat belastingontwijking enorme sociale gevolgen heeft, veel overheden in ontwikkelingslanden hebben geen middelen hebben om sociale voorzieningen op te zetten. Dit wordt in het MVO-beleid niet onderkent.’
Andersom geldt hetzelfde; in het beleid voor belastingontwijking wordt het idee dat bedrijven een bijdrage zouden moeten leveren aan de samenleving, niet beschreven. Deze twee moeten aan elkaar gekoppeld worden, aldus Van Os. ‘Voor ons is het doel om te laten zien dat zowel het Ministerie van Financiën, waar belasting thuishoort, als het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zich bevinden op een vergelijkbaar speelveld.’
Van OS adviseert Ploumen een onafhankelijk controleorgaan of ombudsman voor duurzame ontwikkeling in te stellen, waarbij niet alleen gekeken wordt naar individuele bedrijven, maar ook naar het bredere plaatje van Nederland als aanjager van internationale concurrerentie, en dan in het bijzonder het schadelijke effect hiervan. ‘Belastingconcurrentie, liberalisering van handel en investeringenstromen hebben de afgelopen decennia grote, positieve en negatieve, sociale en ecologische gevolgen. ‘De overheid staart zich blind op de voordelen hiervan,’ aldus Van Os. ‘Er zou een onafhankelijk orgaan moeten komen die dit gedrag in kaart brengt, alternatieve vormen aanbiedt, beleidsvoorstellen doet en ook het gedrag van multinationals in het buitenland in kaart brengt’.
Van OS benadrukt dat dit geen tijdelijke projecten zijn. ‘Dit is geen eenmalige exercitie; er moet een constante monitioring zijn’, stelt Van Os resoluut. ‘Door een ongereguleerde schaduweconomie toe te staan, kunnen multinationals zich op zo’n manier structureren dat zij footloose worden. Zij kunnen nergens meer op aangesproken worden, omdat zij niet meer in één land gevestigd zijn maar in honderd verschillende landen en hierdoor loop je enorme risico’s.’ Deze risico’s spitsen zich, zoals het rapport aangeeft, met name toe op het naleven van mensenrechten. Een onafhankelijke toezichthouder zou deze risico’s kunnen verminderen. Voor nu is dat toekomstmuziek, zo geeft Van Os toe, maar de aanzet is met dit rapport gemaakt.