
De EPA 2014 deadline: ‘een gevaarlijk zakelijke strategie van de EU’
Nog iets meer dan een jaar en dan verstrijkt de deadline voor het tekenen van de Economic Partnership Agreements (EPA’s) voor de ACS (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan). Tekenen zij het verdrag niet, dan dreigen ze de voordelige toegang tot de Europese markt kwijt te raken. Minister Ploumen heeft zich in deze onderhandelingen opgeworpen als ‘honest broker’ en probeert met alle partijen tot een akkoord komen. Ook internationaal staan deze nieuwe vrijhandelsakkoorden ter discussie, dat werd duidelijk tijdens de conferentie die vorige maand hierover plaats vond in Brussel. Sylvester Bagooro van het Third World Network in Ghana analyseerde de ontwikkelingen.
Tijdens de 25e sessie van de Paritaire Parlementaire Vergadering van ACS-landen en de Europese Unie (EU) werd besproken hoe nu moest worden verder gegaan met het opstellen van nieuwe handelsakkoorden. In de vergadering probeerde de Europese Commissie (EC) een beeld te creëren waarin het zelf geen schuld draagt in de EPA-patstelling en de schuld voor de impasse bij de ACS-landen wordt gelegd. Deze opstelling viel niet in de smaak bij de meeste ACS-parlementariers.
Oneerlijke zet
Het gevoel van de meeste ACS-parlementariers was, zowel tijdens de formele als tijdens de informele bijeenkomsten, dat het uitvaardigen van een EPA-deadline een oneerlijke zet is van de EC. Deze eenzijdige deadline vermoeilijkt volgens de landen de regionale integratie op het gebied van handel en ontwikkeling. De vertegenwoordigers waarschuwden de EC dat, wanneer de overeenkomst getekend wordt onder dwang, het niet alleen een pijnpunt zal vormen in de relatie tussen de EU en de ASC, maar dat het ook een aantasting betreft van de legitimiteit van het verdrag en dat deze verdragen daardoor aangevochten kunen worden in de rechtbank. De ASC riepen de EU daarom op flexibiliteit te tonen en samen naar een oplossingen voor de patstelling rond de EPA’s te zoeken.
Het is belangrijk om deze patstelling goed te begrijpen. Dat de EPA onderhandelingen spaak lopen komt door de botsing van de logica in ontwikkelingsdenken en de logica van gevestigde belangen. De Europese Commissie zoekt naar manieren en middelen om een uitweg te creëren uit de economische beroering die de Eurozone parten speelt sinds 2008. Als gevolg hiervan heeft de Commissie de EPA’s gereduceerd tot een zakelijke agenda, met name over grondstoffen en markten, waarbij de oprechte zorgen voor de ACS-regio, zoals ontwikkelingsdoelstellingen, genegeerd worden. Een voorbeeld hiervan is de Raw Material Initaitives, dat in 2008 gelanceerd werd. Dit is een verdrag dat een voorkeursbehandeling garandeert in de toegang tot betaalbare minerale grondstoffen die cruciaal zijn voor het goed functioneren van de Europese economie, maar weinig rekening houdt met de belangen van ontwikkelingslanden. Dit verdrag vindt zijn uitwerking in de EPA’s en zijn dus deel van de onderhandelingen.
Onverbiddelijke agressiviteit
Daarnaast is er een andere belangrijke trend die de onderhandelingen over de EPA’s beïnvloedt; de groei van de Afrikaanse middenklasse. Hiermee groeit namelijk ook het potentieel van de regio als afzetmarkt voor Europese bedrijven. Volgens de African Development Bank is de Afrikaanse middenklasse gestegen tot 313 miljoen mensen in 2010, zo’n 34% van de gehele bevolking, vergeleken met 111 miljoen (26%) in 1980 en 151 miljoen (27%) in 1990. De bank voorspelt dat de Afrikaanse middenklasse zal groeien tot 1,1 biljoen (42%) in 2060 en dat de afzetmarkt een enorm potentieel heeft met een ‘youthful flavour’. Dit steekt enorm af tegen het verouderde demografische beeld in Europa, wiens vraag naar goederen en diensten anders zijn en eerder zal krimpen.
Om de controle in deze markten te behouden en te versterken, zet de EC in op een aantal punten die niet noodzakelijk onder de regelingen vallen die World Trade Organization (WTO) aan vrijhandelsakkoorden stelt. Een voorbeeld van zo’n punt is de ‘Most Favored Nation clausule’ (MNF), die de ASC landen beperkt in het afsluiten van ambitieuze handelsovereenkomsten met handelspartners uit met name de opkomende economieën zoals China, India en Brazilie, en geeft Europa een bevoorrechtte toegang tot Afrikaanse grondstoffen en de vergrote afzetmarkt.
Europese bedrijven die gevestigd zijn in Ivoorkust, Ghana en langs de West- en Centraal-Afrikaanse kust hebben ook een monopoliepositie in de zogenaamde ‘niet-traditionele exportgoederen’, zoals banaan, papaja, ananas, agro-verwerking van cacao en andere producten, alsmede een deel van de scheepvaart activiteit en de controle van de belangrijkste infrastructuur zoals terminals en havens langs dat hele stuk van Afrika.
Deze goedgeïntegreerde exportondernemingen worden gesteund door de Europese regeringen en gepromoot met elk mogelijk middel, onder andere door Foreign Direct Investment (FDI) en ontwikkelingshulp-stromen. De EU is erop gericht dit soort voordelen vast te leggen en uit te breiden op een bijna permanente en grenzeloze manier door middel van de EPA’s. Dit verklaart de onverbiddelijke agressiviteit van de EU in het benutten van haar politieke positie om zich uit de huidige crisis te redden en haar concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen.
Dwarsbomen
De ACS-landen hebben een transformatieve agenda die in strijd is met de zakelijke agenda van de EU. Een belangrijk aspect van die agenda is het versterken van regionale en intra-Afrikaanse banden door handel. Dit is onder andere te zien in hun vastberadenheid in het opzetten van de ‘Tripartite Free Trade Area’ in 2014 en de ‘Continental Free Trade Area in 2017’. Bij deze initiatieven zijn zeker nog enige kanttekeningen te plaatsen, maar het zijn wel homegrown initiatieven die potentie hebben. De EPA’s dreigen deze integratieagenda van de Afrikaanse Unie te dwarsbomen en daarmee ook de ontwikkelingsagenda van ACS-landen te ondermijnen.
Met name het veranderende internationale speelveld dat wordt beïnvloedt door de opkomst van China, India en Brazilië verandert het handelspatroon van Afrikaanse landen. De dynamiek binnen het ontwikkelingslandschap maakt het onverstandig voor landen om zich vast te leggen in vrije-handelsverdragen, met name als de partners zo ongelijkwaardig zijn.
Hoewel op het gebied van grondstoffenexport Europa de grootste afzetmarkt blijft voor Afrika, worden voor andere goederen andere markten interessanter. Zo is voor veel voedselproducten de Afrikaanse markt de beste bestemming en groeit de regionale handel in Afrika veel sneller dan de handel tussen Afrika en Europa. Hierbij gaat het vooral om industriële producten, waarvan de productie een hoop werkgelegenheid biedt. Binnen ECOWAS exporteren de meeste bedrijven vooral naar andere landen in Afrika. Moeten deze positieve ontwikkelingen omwille van het economische belang van Europa en de EPA verdragen teniet gedaan worden? Moeten de ASC landen inzetten op een Europese markt die de komende jaren flink zal slinken, met of zonder EPA’s? Ik denk het niet.
Een recente studie door het South Centre in Geneve, in opdracht van het UN Economic Commission for Africa, heeft onderzoek gedaan naar de financiële gevolgen van de handelsverdragen voor Afrika. Hierbij neemt het onderzoek Ghana als voorbeeld en schat dat de kosten, veroorzaakt door de nieuwe verplichtingen onder het EU Generalised System of Preferences (GSP) die Ghana krijgt, op zullen lopen tot zo’n 52 miljoen dollar, dit gaat om de inkomsten die bedrijven mislopen door boetes te betalen aan de EU. Terwijl het verlies van tariefkomsten door de EPA’s een verlies van zo’n 374 miljoen dollar zouden betekenen. Dit onderzoek laat dus zien dat de kosten van het ondertekenen van een EPA veel hoger dan de voordelen die eraan ontleent kunnen worden.
Om alles waar de ASC-landen zo hard voor hebben gewerkt op te offeren voor een markt die zich momenteel in een crisis bevindt, zoals het geval is met de Europese markt, is lastig te begrijpen. Wat nodig is zijn niet nieuwe EPA’s, maar pragmatisch leiderschap.
Dit artikel verscheen eerder in het Engels op Third World Network Africa