Roos van Os: beleid Ploumen heeft ‘coherentiecheck’ nodig

Minister Ploumen beloofde de eerste minister te zijn die werk zou gaan maken van coherentie. Maar hoe coherent is haar nota eigenlijk? Roos van Os (SOMO) is er nog niet tevreden mee. Een structurele aanpak ontbreekt, vindt zij.

Met de aanstelling van een minister voor handel én hulp zag SOMO, lid van de Fair, Green en Global Alliance (FGG), een wens in vervulling gaan: ontwikkelingssamenwerking kan immers alleen succesvol zijn als het gepaard gaat met rechtvaardige en duurzame handelsregels. Beleidscoherentie bij uitstek. Maar volgens Roos van Os, onderzoeker bij SOMO en gespecialiseerd in internationale handel en investeringen, wordt het begrip nu uitgehold door handel en hulp simpelweg samen te voegen.

Volgens Van Os draait Ploumen in haar nota het coherentiebegrip om: het Nederlandse economische belang wordt weliswaar goed vertegenwoordigd in de armoedeagenda, maar in haar handelsvisie komt het ontwikkelingsbelang nauwelijks terug. Van Os: ‘Beleidscoherentie – als opgenomen in het Lissabon verdrag – is een Nederlandse verplichting en handelsbevordering ten koste van ontwikkeling is dat uiteraard niet.’

Dit terwijl handel met ontwikkelingslanden lang niet altijd bevorderlijk voor ontwikkeling is, zo schrijft SOMO samen met de FGG in een analyse van de beleidsnota. ‘Handelsliberalisering vereist scherpe concurrentie tussen landen. Het voortdurend bevechten van een gunstige concurrentiepositie kan ten koste gaan van een sociale en economische ontwikkeling waarin mensenrechten, milieubescherming, armoedebestrijding en sociale gelijkheid centraal staan’, stelt het rapport.

Volgens SOMO kan dit ook gebeuren in opkomende landen zoals India, waar Ploumen in haar nota een vrijhandelsrelatie mee beoogt. Wanneer daar bijvoorbeeld landbouwliberaliseringen worden doorgevoerd, kan dit negatief uitpakken voor het inkomen van de nog altijd omvangrijke arme en gemarginaliseerde plattelandsbevolking.

Ongeloofwaardig

Van Os vervolgt: ‘Bovendien geeft de minister aan dat een bijdrage van handel aan armoedebestrijding het grootst is in landen waarin ook aanvullende hervormingen worden geïntroduceerd, onder andere op het gebied van onderwijs, versterking van de financiële sector en goed bestuur. Nederland zet in op groei en verdere liberalisering, in de hoop dat andere actoren complementair beleid voeren op sociale ontwikkeling en het creëren van een enabling environment.’ Dit is, aldus Van Os, ‘een volstrekt ongeloofwaardige strategie’.

‘In vrijwel alle landen heerst de trend om hulp aan de private sector over te laten. Voor een samenhangend en coherent beleid is het daarom nodig om de beleidskeuzes goed af te stemmen met de andere betrokken actoren’, legt Van Os uit. ‘Nederland doet dit nu nog onvoldoende.’

Criteria

‘Een structurele aanpak ontbreekt in de nota’, concludeert Van Os. Volgens haar moeten er criteria komen die bepalen wat te doen wanneer handel niet in overeenstemming is met ontwikkeling. ‘Zonder duidelijke criteria kunnen geen adequate afwegingen worden gemaakt wanneer handelsbelangen conflicteren met bijvoorbeeld mensenrechten’. Dat Ploumen in haar nota toezegt “alle belangen zorgvuldig af te wegen, met duurzame en inclusieve groei als leidend principe”, is volgens haar te kort door de bocht. Want wat is de definitie van duurzaamheid? En van inclusieve groei? En wat zijn de indicatoren daar dan van?

Van Os kan haar verbazing niet onderdrukken: ‘Het frappante is dat de Nederlandse regering zélf opdracht heeft gegeven aan het European Centre for Development Policy Management (ECPDM) om een rapport te schrijven over coherentie.’ In dit rapport – Measuring Policy Coherence for Development (2012, red.) – worden concrete aanbevelingen gedaan aan zowel westerse als zuidelijke overheden, multilaterale organisaties, onderzoeksinstellingen en ngo’s om structurele integratie van handel en ontwikkeling te bereiken. Zo moet er eerst meer onderzoek gedaan worden naar de impact van westers beleid op ontwikkelingslanden, zo stelt het rapport.

Coherentiecheck

Ook adviseert het rapport dat methodes ontwikkeld moeten worden om coherentie te kunnen meten. Daarvoor moeten indicatoren worden vastgesteld, zoals de mate van marktverstorende landbouwsubsidies of de aanwezigheid van importheffingen. Alle OESO-leden zouden overeenstemming moeten bereiken over deze indicatoren en tevens de uitwerking ervan moeten monitoren.

‘Het vaststellen van dit soort zaken is essentieel’, stelt van Os. ‘En dat is nu juist wat in Ploumens nota niet gebeurt. Ze schrijft slechts: “Via de Europese Unie laten we onze stem horen op terreinen als handelspolitiek en investeringsbescherming. Zo kunnen we duurzaamheid in internationale handels- en investeringsverdragen laten meewegen.” Daar kan je geen kant mee op, met zo’n zinnetje’, reageert Van Os gefrustreerd.

Van Os adviseert Ploumen dan ook om een voortdurende ‘coherentiecheck’ toe te passen: ‘concrete, leidende principes voor zaken waar economische belangen botsen met mensenrechten, milieuoverwegingen en gelijkheid. Op die manier kan de overheid nagaan wat precies de ontwikkelingsimpact is van haar economische beleid.’

Exportsubsidies

Over de plannen van minister Ploumen om met het Dutch Good Growth Fund ook exportfinanciering te verlenen aan Nederlandse bedrijven die goederen naar ontwikkelingslanden exporteren, is Van Os ook niet te spreken. Hierbij vindt ze het vooral kwalijk dat de minister de evaluatie over de ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling (ORIO) niet zal meenemen in haar beleid. Van Os: ‘Daaruit blijkt ook gelijk het volstrekt politieke karakter van het akkoord. Ik vind dat de minister zou moeten toezeggen dat de evaluaties invloed zullen hebben op het Dutch Good Growth Fund.’

‘Die exportfinancieringen zijn een illustratie van een veel groter probleem dat ik heb met deze nota: de economische belangen kunnen op gespannen voet komen te staan met ontwikkelingsbelangen.’ Zo vreest Van Os een verstoring van lokale markten en het dalen van de werkgelegenheid.

Deadline

Een coherentiedossier bij uitstek is dat van de European Partnership Agreements (EPA’s). Recentelijk heeft het Europees Parlement besloten om de ACS landen – landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan – die nog geen EPA hebben ondertekend met de Europese Unie, per 1 januari 2014 uit te sluiten van toegang tot de Europese markt. Deze landen staan dus voor de volgende keuze: óf het akkoord tekenen en hun markten voor 80 procent open stellen voor Europa, óf Europese markttoegang ontzegd worden.

Volgens Van Os is de deadline die het Europees Parlement heeft gesteld totaal onrealistisch. ‘Door het uitoefenen van extreme druk proberen ze landen klakkeloos te laten tekenen. Terwijl de huidige EPA akkoorden een risico vormen voor eerlijke en duurzame ontwikkeling in ACS landen. Op zijn minst zou Ploumen de oproep van ACS landen moeten ondersteunen om de deadline uit te stellen tot 1 januari 2016.’ Van Os vervolgt: ‘Daarnaast zou ze bereidheid moeten tonen om compromissen te sluiten over heikele onderwerpen en meer oog moeten hebben voor de grote verschillen in ontwikkelingsniveau. Als de minister écht coherent wil zijn, zou dit een goed begin zijn.’

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
14 mei 2013
Categorieën: