
Nota Ploumen: antwoorden op de Kamervragen
Een omvangrijk naslagwerk is het geworden. Afgelopen week werden Ploumens antwoorden op de gestelde Kamervragen over haar nota gepubliceerd. Ruim vijfhonderd vragen stelde de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, uitgewerkt op bijna vierhonderd pagina’s.
Er is hard gewerkt op het ministerie. Arbeidsintensieve en minutieuze vragen werden gesteld: ‘Hoeveel is er in de periode 1950-2012 in totaal door Nederland uitgegeven aan ontwikkelingshulp?’ ‘Welke landen hebben in de periode 1950-2012 ontwikkelingshulp ontvangen van Nederland, om welke bedragen gaat het en gaat het om leningen of niet-leningen (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?’ ‘Kunt u een overzicht geven van de salarissen van de directeuren van Oxfam Novib, ICCO, Cordaid en Hivos in 2012 en 2013?’ of ‘Kunt u aangeven hoeveel doden er zijn gevallen in de jaren ‘90 in bijvoorbeeld Rwanda, voormalig Joegoslavië, toenmalig Zaïre?’
Al snel worden de vragen echter minder cijfermatig. Vele verantwoordingverzoeken passeren de revue: kent u dit rapport en wat vindt u daarvan? En wat bedoelt de minister nu eigenlijk wanneer ze het heeft over ‘strategische partnerschappen’?’ Ook onder andere wat betreft de thema’s vrouwenrechten, veiligheid en rechtsorde, duurzaamheid, coherentie, onderwijs en klimaat wordt om opheldering gevraagd. Hieronder een greep uit de antwoorden van Ploumen.
Duurzame en inclusieve groei
Werken aan duurzame en inclusieve groei zijn de belangrijke pijlers in het Regeerakkoord en leidende principes in Ploumens nieuwe beleid. Een veelgehoorde kritiek op haar nota was dat deze begrippen te vaag waren. In haar beantwoording van de Kamervragen doet ze een nieuwe poging haar definitie te verhelderen wanneer ze spreekt over ‘een vorm van economische groei met oog voor de sociale belangen van mannen en vrouwen en met respect voor ecologische grenzen.’
Geldt deze duurzaamheid en inclusiviteit evenzeer voor ontwikkelingssamenwerking als voor handel? Volgens critici van de nota niet: handelsbeleid zou weliswaar vertegenwoordigd zijn in de ontwikkelingsagenda, maar niet andersom. Ploumen bestrijdt dit. Ze haalt tal van rapporten aan die illustreren dat handel – weliswaar ‘geflankeerd door randvoorwaardelijk beleid’- bijdraagt aan hogere inkomens voor werknemers in zowel arme als rijke landen, evenals hogere inkomens voor werknemers.
Onderwijs
Dat Nederland onderwijs bijna geheel afbouwt is de Kamerleden niet ontgaan en er worden dan ook veel vragen over gesteld. In tal van partnerlanden bouwt Nederland haar onderwijsprogramma’s af en er zijn dan ook veel zorgen over de overdracht. Ploumen vestigt haar hoop op het ‘multilaterale kanaal, de EU en ook andere donoren. Ploumen: ‘VN-organisaties zoals UNICEF, UNESCO, UNDP maar ook International Finance Institutions en de EU hebben expertise en meerwaarde op terreinen zoals onderwijs. Via de Nederlandse bijdragen c.q. afdrachten aan deze organisaties draagt Nederland daaraan ook bij.’
Maar ook schrijft Ploumen dat de EU niet altijd in de positie was om de gehele wegvallende Nederlandse bijdrage te compenseren.
Ook de bijdrage aan het Global Partnership for Education zal stoppen na 2014.
Veiligheid en goed bestuur
Het thema ‘goed bestuur’ ontkomt eveneens niet aan de bezuinigingen en Ploumen laat weten geen nieuwe activiteiten meer te ontwikkelen die losstaan van de prioritaire thema’s. Vanaf 2014 wordt het budget afgebouwd en zal de aandacht voor goed bestuur in partnerlanden volledig vormgegeven worden binnen de thematische programma’s voor veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid, water en sexuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).
Daarnaast blijft er geld beschikbaar voor een aantal gespecialiseerde organisaties als het Netherlands Institute for MultiParty Democracy (NIMD) en Stichting SPARK.
Beleidscoherentie
Over de coherentie van haar beleid blijft Ploumen vaag: ‘Beleidscoherentie voor ontwikkeling is een verantwoordelijkheid van het hele kabinet. Er vindt nauw interdepartementaal overleg plaats op verschillende niveaus en over verschillende onderwerpen, waarbij coherentie-aspecten worden meegenomen in de belangenafweging.’
Een tipje van de sluier wordt opgelicht wanneer de minister stelt dat een screening zal plaatsvinden waarin alle relevante EU-voorstellen getoetst zullen worden op ontwikkelingseffecten. Zo zullen exportkredietverzekeringen gecontroleerd worden op milieu- en sociale aspecten (o.a. mensenrechten). Bedrijven zullen aan te tand worden gevoeld over de maatschappelijke gevolgen van hun ondernemingen. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gelden hier als leidraad.
De minister erkent echter de huidige tekortkomingen in het monitoren van coherentie: ‘Voor de verdere ontwikkeling van dit thema is het essentieel dat concrete doelen worden benoemd en wordt uitgegaan van meetbare resultaten. Tot nu toe is er geen sprake van een dergelijke systematische aanpak.’ In dit kader geeft de minister aan de aanbevelingen van het ECDPM rapport “Measuring Policy Coherence for Development” wel degelijk te onderschrijven, in tegenstelling tot wat critici beweerden. Ze zegt toe zowel in EU- en OESO-kader aandacht te vragen voor de ontwikkeling van een monitoringsmechanisme.
Exportkredieten
Een lange lijst vragen gaat over het Dutch Good Growth Fund. Zo luidt vraag 358: ‘In welke mate kan het Dutch Good Growth Fund als exportsubsidie worden geïnterpreteerd?’ Ploumen zegt nadrukkelijk dat subsidies geen onderdeel vormen van het fonds. Waar het om gaat, is ‘het verstrekken van leningen, garanties en equity investments.’
‘Het fonds beoogt verschillende activiteiten te ondersteunen, in onderlinge samenhang en zonder een verdeling vooraf van de beschikbare middelen.’ Een ‘substantieel deel’ zal naar lage-inkomenslanden, inclusief fragiele staten gaan, maar daar kan en wil de minister nog geen invulling aan geven.
Vrijhandel
Uit haar nota blijkt dat de minister vrijhandel als Internationaal Publiek Goed (IPG) ziet. De ‘zwakke en kwetsbare partners’ mogen rekenen op een ‘voorkeursbehandeling’. Ploumen vertrouwt erop dat de Wereldhandelsorganisatie kan waarborgen dat ‘niet het recht van de sterkste geldt.’
Als antwoord op de vraag hoe de landrechten van kwetsbare bevolkingen zullen worden beschermd in het geval van vrijehandelsakkoorden, stelt ze echter: ‘Het waarborgen van landrechten van de lokale bevolkingen en kwetsbare groepen is in eerste instantie een zaak van de overheden in het betrokken land. Vrijhandelsakkoorden doen niets af aan die verantwoordelijkheid. Nederlandse bedrijven en investeerders actief in het buitenland zijn daarnaast zelf verantwoordelijk voor een maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering.’
Hulp en handel
De Kamerleden blijven kritisch op de combinatiepost van Ploumen als ze de volgende vragen stellen: ‘Welke pet heeft u (..) op wanneer een conflict ontstaat tussen hulp en handel? Bent u dan de minister voor Buitenlandse Handel of voor Ontwikkelingssamenwerking? En: ‘Kan er een voorbeeld worden gegeven van een situatie waar spanningen ontstonden doordat er gewerkt werd vanuit uiteenlopende motieven, en op welke wijze de belangen in dit specifieke geval zijn afgewogen?’
Ploumen antwoordt daarop: ‘Waar uiteenlopende motieven een rol spelen, kunnen spanningen ontstaan. Dan weeg ik alle belangen zorgvuldig af, met duurzame en inclusieve groei als leidend principe. Bijvoorbeeld, in het kader van de EPA-onderhandelingen met de SADC-regio, kwam het verzoek om Zuid-Afrika toe te staan de invoerheffingen op Europees bier te verhogen en zo te harmoniseren met die van de rest van de douane-unie. De Nederlandse exportbelangen van bier stonden hierbij lijnrecht tegenover ontwikkelingsbelangen zoals regionale integratie en de ontwikkeling van opkomende industrieën. Nederland heeft ingestemd met het Zuid-Afrikaanse verzoek.’
Desalniettemin lijkt Ploumen toch niet helemaal goed te kunnen kiezen. Op de vraag ‘U stelt in uw beleidsnota dat u drie belangrijke ambities hebt op het gebied van internationale contacten, namelijk getting to zero, duurzame en inclusieve groei overal ter wereld en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Kunt u deze punten rangschikken naar prioriteit?’ antwoordt zij: ‘Als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vind ik alledrie de ambities – getting to zero, duurzame en inclusieve groei overal ter wereld en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland – even belangrijk.’
Financiële uitwerking
De antwoorden van de minister geven daarnaast meer duidelijkheid over de financiële uitwerking van haar beleid. Duidelijk wordt hoe de financiering aan het maatschappelijk middenveld er uit zal zien de komende jaren, hoeveel geld er precies naar de speerpunten gaat en wat de bezuinigingen zijn ten opzichte van kabinet Rutte I.
Lees hier alle antwoorden op de Kamervragen.