Internationale intellectuele eigendomsrechten: ‘oppervlakkig, onrealistisch en clichématig’.

Afgelopen maandag organiseerde de Society for International Development (SID) de vierde lezing in haar serie over de rol van de private sector in duurzame groei en ontwikkeling. Deze keer was het onderwerp intellectuele eigendomsrechten, met als gastspreker Graham Dutfield.

Graham Dutfield is professor international governance aan de Universiteit van Leeds en onderzoeker van intellectueel eigendomsrecht. SID stelde hem de taak om duidelijk te maken hoe intellectuele eigendomsrechten – intellectual property rights (IPR) – aangepast moeten worden zodat economische belangen worden gewaarborgd, zonder dat dit ongelijkheid in de hand werkt. Dutfield wordt hierin bijgestaan door Anna Meijknecht, junior onderzoeker aan de Universiteit van Tilburg.

TRIPS

Intellectuele eigendomsrechten beschermen patenten op ideeën, uitvindingen en producten. Met een dergelijk patent heeft de rechthebbende –de uitvinder of producent – het recht anderen te verbieden zijn of haar ideeën te gebruiken.

Dit recht is vastgesteld in het TRIPS-akkoord (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights), waartoe de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 1995 het initiatief nam. Dit akkoord verplicht de leden van de WTO tot minimumstandaarden op het gebied van intellectuele eigendomsrechten.

Het akkoord zou hiermee de technische ontwikkeling en innovatie moeten stimuleren: zonder deze patenten zouden derden er vandoor kunnen gaan met ideeën en uitvindingen en zo profiteren van de tijd en het geld die de initiële onderzoeker in het project heeft gestoken. Met de wettelijk vastgelegde intellectuele eigendomsrechten kunnen bedrijven de tijd nemen hun product op de markt te brengen en -door het concurrentievoordeel- de gemaakte onderzoekskosten terugverdienen.

Ongelijkheid

Er kunnen echter ook nadelige gevolgen aan IPR kleven. Zo geeft het TRIPS-akkoord farmaceutische bedrijven de mogelijkheid medicijnen te patenteren. Het gevolg is dat marktconcurrentie wegblijft, wat leidt tot een monopolie positie van het desbetreffende farmaceutische bedrijf. Hierdoor zijn de kosten van medicijnen dusdanig hoog dat ze onbetaalbaar zijn geworden voor mensen in ontwikkelingslanden. Daarnaast kunnen en mogen andere bedrijven geen vergelijkbare medicijnen ontwikkelen, omdat de toegang tot de opgebouwde kennis beschermd is.

Enerzijds kunnen intellectuele eigendomsrechten welzijn dus verhogen: ze kunnen waarborgen dat potentieel baanbrekend onderzoek kan worden gedaan naar, bijvoorbeeld, landbouwgewassen die een hoge opbrengst genereren. Anderzijds zorgen IPR voor een vergrote ongelijkheid, zoals het voorbeeld van de toegang tot medicijnen illustreert.

‘Enorm complex’

In zijn presentatie toont Dutfield statistieken van het aantal patentaanvragen in Nederland. Zo zien we dat er op 23 april alleen al door Philips 21 patentaanvragen de deur uit gingen. Nog wat cijfers: in 2009 had Nederland totaal 1.618 toegekende patenten op haar naam staan – tegenover bijvoorbeeld vier op naam van China en 587 op naam van de Verenigde Staten. ‘En dat terwijl Nederland voorheen juist profiteerde van de afwezigheid van patentwetten’, betoogt Dutfield.

Stellen dat de afwezigheid van patenten een garantie is voor succes, zou volgens Dutfield echter te ver gaan, ‘Het is een enorm complex proces. Het bewijs van de relatie tussen intellectueel eigendom en economische ontwikkeling is vaak multi-interpretabel en anekdotisch.’ Dutfield zegt hier zelf slechts anekdotes aan te kunnen toevoegen en vertelt over zijn reizen naar Zambia, Ghana, Saint Lucia en Peru.

Mythische overtuigingen

Op basis van zijn ervaringen daar concludeert Dutfield dat er een ‘mythisch geloof’ in intellectuele eigendomsrechten heerst. Zowel in het Westen – ‘de Zwitsers zijn er werkelijk verzot op’ – als in het Zuiden is men ervan overtuigd dat IPR investeringen genereren, innovatie bevorderen en geld binnenbrengen.

In de praktijk gebeurt dat echter zelden. In ontwikkelingslanden is vaak een gebrek aan infrastructuur en capaciteit om wetgeving aangaande intellectueel eigendomsrecht in te voeren en na te leven. ‘They’re just not that into it’, aldus Dutfield.

Een voorbeeld uit Zambia. Dutfield was daar om de draft van het nationale beleid aangaande internationaal eigendomsrecht te bestuderen. ‘Oppervlakkig, onrealistisch en clichématig’, zo luidde Dutfields reactie op het stuk. Dutfield windt zich zichtbaar op. ‘En zelfs al zou het een goed stuk zijn geweest, er is niemand die de wet daar kan handhaven. Ga maar na: er zijn slechts tien politieagenten die getraind zijn op intellectuele eigendomsrechten.’

Wanneer Meijknecht de gelegenheid krijgt om te reageren op Dutfields betoog, sluit ze zich hier volledig bij aan: ‘De infrastructuur in ontwikkelingslanden maakt het onmogelijk om IPR te laten werken, zowel voor buitenlandse investeerders als voor lokale mensen.’ Ze noemt Dutfields analyse ‘openhartig en oprecht’.

Innovatie triggeren

Dutfield: ‘Het is een cliché om alsmaar te zeggen hoe complex het probleem is. Ook al is het een technisch veld, pragmatisme is vereist. We zien vaak niet hoe innovatief mensen daar zijn. Europeanen die wetten schrijven voor andere landen; dat kan toch niet? Mensen moeten zelf bedenken wat ze nodig hebben en hun IPR wetgeving daarop aanpassen. Dat is een enorme taak die alleen zij kunnen volbrengen.’

Wel kunnen Westerse landen het innovatieve potentieel in het Zuiden ‘triggeren’ volgens Meijknecht. Dit kunnen ze doen door patentwetten geleidelijk in te voeren en zo inclusiviteit te waarborgen. Dutfield valt haar bij: ‘Door een patentwet eerst in een afgezwakte vorm te introduceren, kunnen ontwikkelingslanden in de gelegenheid worden gesteld te leren en kopiëren. Elk land dat nu welvarend is, heeft gekopieerd. Dat is essentieel voor het leerproces.’

Daarnaast zouden wetten die alleen buitenlandse bedrijven bevoordelen, geminimaliseerd moeten worden, zoals Dutfield zelf toentertijd in Zambia heeft gedaan. ‘En soms’, stelt hij ‘heb je vanuit mensenrechtenperspectief simpelweg de verplichting om patentwetten geheel te negeren.’ Veel hoopgevender is de Brit echter niet: ‘Die oude grijze hoofden zullen de troep niet opruimen.’