
Wat de wereld volgens Ploumen verdient
Met een week vertraging is hij dan nu toch verschenen: de langverwachte nota van minister Ploumen. Het 48-pagina’s tellende stuk ‘Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen’ wordt vanmiddag naar de Kamer gestuurd. De trends in de wereld vragen volgens Ploumen om een nieuwe agenda van hulp, handel en investeringen. Maar de nota is ook een pijnlijke bezuinigingsexercitie waaraan niemand behalve vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) aan ontkomt.
Het nieuwe beleid van Lilianne Ploumen, de minister van Internationale Handel en Ontwikkelingssamenwerking, heeft drie ambities: het uitbannen van extreme armoede in de wereld in één generatie en duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. En ten tot slot succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Ploumen onderscheidt op het terrein van handel en hulp drie soorten bilaterale relaties. In de eerste plaats hulprelaties met landen die hun armoedeproblemen zelf niet kunnen oplossen. Het gaat dan om Afghanistan, Burundi, Mali, ,Jemen, Rwanda, Zuid-Soedan en de Palestijnse gebieden. Dan zijn er overgangsrelaties waarin Nederland zich vooral richt op midden-inkomenslanden en lage-inkomenslanden met een forse economische groei. In deze overgangsrelaties kan het combineren van handel en hulp tot voordeel leiden voor zowel ontwikkelingslanden als Nederland. Naast programma’s gericht op armoedebestrijding en de vier speerpunten van Nederland helpt Nederland deze landen hun markttoegang te vergroten en hun ondernemersklimaat te verbeteren. Overgangsrelaties zijn er met Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Oeganda. En dan zijn er tot slot de landen waarmee we gewone handelsrelaties onderhouden en waarin Nederland zich vooral op investeringspromotie richt. Dat zijn de rijke landen in de wereld, maar ook opkomende machten als Brazilië, India en China. ‘Extreme armoede bestrijden we uit solidariteit met mensen. Handel en investeringen stimuleren we vooral uit eigenbelang’, aldus de nota.
Ploumen wil verder dat er een ‘mondiale ontwikkelingsagenda’ komt als opvolger van de Millenniumdoelen. Naast de vier speerpunten van het Nederlandse beleid (SRGR, water, voedselzekerheid en veiligheid en rechtsorde) wil Nederland dat duurzaamheid en een minimumniveau van sociale rechten een plaats krijgen in deze nieuwe agenda.
Bezuinigingen
Wel zullen de ambities van Ploumen met beduidend minder middelen gerealiseerd moeten worden dan bij haar voorgangers. De komende vier jaar krimpt het budget met 1 miljard euro. ‘Dat dwingt tot keuzes’, schrijft Ploumen. Ze wil zich daarom concentreren op de vier speerpunten. Tegelijkertijd heeft het kabinet besloten extra middelen vrij te maken voor het budget Internationale Veiligheid en het Dutch Good Growth Fund (wat de benaming is geworden voor het revolverend fonds). Met uitzondering van vrouwenrechten en SRGR wordt echter ook op de speerpunten bezuinigd omdat Nederland lopende verplichtingen wil respecteren en omdat er ruimte wordt gemaakt voor de financiering van internationale klimaatuitgaven uit het ontwikkelingsbudget.
Invulling van de bezuinigingen wil Ploumen vooral bereiken door de bestedingen voor de thema’s goed bestuur, milieu en onderwijs in lage-en middeninkomenslanden versneld af te bouwen en waar mogelijk te integreren in de speerpunten. En verder door het verminderen van de bijdragen aan multilaterale organisaties en door een verlaging van de geoormerkte uitgaven aan maatschappelijke organisaties na afloop van MFS-2 per 1 januari 2016.
De toekomst van ngo’s
Ploumen breekt in haar nota een lans voor zuidelijke ngo’s. Maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden zijn volgens haar steeds sterker geworden en daarmee is de relatie tussen de Nederlandse overheid en Nederlandse maatschappelijke organisaties aan herziening toe. ‘Enerzijds moet voorkomen worden dat Nederlandse maatschappelijke organisaties concurrent worden van lokale maatschappelijke organisaties. Anderzijds kunnen Nederlandse maatschappelijke organisaties hun zuidelijke collega’s versterken in hun rol’, aldus de nota.
Ploumen wil versterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden via financiële en technische steun zodat ze hun rol als ‘watchdog’, dienstverlener of bestendiger van vrede en politieke stabiliteit optimaal kunnen uitvoeren. De focus ligt daarbij wederom op de vier speerpunten van Nederland. Ze richt hiertoe een ‘Accountability Fund’ op, waarmee middelen beschikbaar worden gesteld voor lokale maatschappelijke organisaties om hun signaleringsrol en functie als waakhond te vervullen.
Ook wil ze de steun aan maatschappelijke organisaties na afloop van het huidige MFS-2 systeem vorm geven via ‘strategische partnerschappen’. Ten eerste via steun voor algemene versterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Dat kan zowel via hun Nederlandse counterparts als via ambassades. Ten tweede komt er ondersteuning voor de rol van maatschappelijke organisaties als watchdog en uitvoerder op de vier Nederlandse speerpunten. Ten derde via steun aan maatschappelijke organisaties voor het agenderen van mondiale kwesties, het bieden van tegenkracht aan overheden en bedrijven en het mobiliseren van burgers.
Tot slot gaat Nederland ruimte bieden aan de vernieuwende krachten van maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven door financiering van ‘vernieuwende en gewaagde’ voorstellen. Daarbij is het volgens Ploumen van belang dat het maatschappelijke en non-gouvernementele karakter van deze organisaties nadrukkelijker naar voren komt. Er zal in de toekomst veel minder geld beschikbaar zijn voor ngo’s dan nu. In 2017 wil Ploumen 230 miljoen euro bezuinigingen op het particuliere kanaal. Voor de zomer komt ze met een brief waarin de uitwerking van deze strategische partnerschappen staat beschreven.
Revolverend fonds
En dan tot slot nog het revolverend fonds, misschien wel het grootste pijnpunt op Ploumen’s agenda. Althans, zo maakte Vice Versa de afgelopen weken op uit interviews met diverse woordvoerders ontwikkelingssamenwerking van de politieke partijen. Als we de geruchten moeten geloven zorgde de onenigheid over het besluit over het fonds er zelfs voor dat de presentatie van Ploumen’s nota een week vertraging heeft opgelopen.
Van enige onenigheid is in de nota zelf niets meer terug te lezen. ‘In overleg met de ministeries van Economische Zaken en Financiën, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wordt het Dutch Good Growth Fund (DGGF) in het leven geroepen’, staat in de nota.
De activiteiten die gefinancierd worden uit het DGGF-potje moeten ‘duurzaam en maatschappelijk verantwoord’ zijn. Tevens moeten zij voldoen aan één set van MVO-richtlijnen, de administratieve lasten moeten hierbij tot een minimum worden beperkt. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waarbinnen het Ruggie Framework en de ILO Core Labor Standards zijn geïntegreerd, staan hiervoor model. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf en de aard van de sector, worden de DGGF-richtlijnen nog aangevuld met de IFC Performance Standards. Bedrijven die niet aan de criteria voldoen, krijgen de gelegenheid aanpassingen door te voeren.
Vanuit het DGGF-fonds moet financiering worden verstrekt aan ondernemers in zowel Nederland als de lage- en middeninkomenslanden. Hiermee wordt, zoals eerder aangekondigd, vooral het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd. Voorwaarde bij het verstrekken van de financiering is dat de activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn. Zo moeten werkgelegenheid creëren, zorgen voor kennisoverdracht en het uitbreiden van productiecapaciteit in ontwikkelingslanden tot gevolg hebben.
Op maat gesneden
Ondernemers die met de beste investeringsplannen komen kunnen op maat gesneden financieringsvormen uit het fonds ontvangen. In de nota staat dat ‘de financiering bestemd is voor directe, innovatieve en risicodragende investeringen van ondernemers in lage- en middeninkomenslanden, maar ook voor Nederlandse ondernemers die met counterparts in lage- en middeninkomenslanden commerciële activiteiten willen ontplooien en om financiering bestemd voor Nederlandse ondernemers die willen exporteren naar lage- en middeninkomenslanden.’ Er wordt benadrukt dat er géén sprake is van een vooraf bepaalde verdeling van de beschikbare middelen tussen de doelgroepen.
Om het financiële en maatschappelijke rendement van het revolverend fonds te verhogen zal tevens een speciaal ‘flankerend beleid’ worden gehanteerd. Hierbij moet gedacht worden aan technische assistentie, hulp bij het schrijven van een goed ondernemingsplan of het maken van marktscans. In de nota wordt benadrukt dat het flankerend beleid niet vanuit het fonds gefinancierd wordt.
Een speciale, flexibele landenlijst geeft aan welke op welke landen bedrijven zich voor welke projecten moeten richten om in aanmerking te komen voor financiering. Deze lijst sluit aan bij de huidige landenlijst voor andere het Private Sector Investeringsprogramma. Hiermee hoopt de minister private financiers over te halen via het fonds te investeren.
Wel moeten er nog wat puntjes op de ‘i’ worden gezet. Zo zullen de komende tijd nog gesprekken plaatshebben waarin wordt bepaald waar het beheer en de uitvoering van het Fonds moet worden neergelegd. Het staat in elk geval vast dat deze taken buiten het ministerie van Buitenlandse Zaken worden belegd.
Een verslag van de persconferentie die minister Ploumen vanmiddag houdt komt later vandaag op deze site. Klik hier om de complete Nota Hulp en Handel van Ploumen te downloaden.