David Sogge: neem een voorbeeld aan het Noorse ontwikkelingsbeleid

Op de dag dat de sociaal-democratische Lilianne Ploumen haar beleidsnota presenteerde, kwam de Noorse regering onder leiding van de sociaal-democratische Arbeiderspartiet met een ontwikkelingssamenwerkingsvisie naar buiten die in niets lijkt op het Nederlandse plan. Eerlijke herverdeling van inkomen staat centraal en geen woord over publiek-private partnerschappen of het bevorderen van handel. David Sogge, bestuurslid voor het Transnational Institute, legt uit wat Nederland nog van het Scandinavische land kan leren. Ook plaatst hij kritische aantekeningen bij de effectiviteit van publiek-private-partnerschappen, een van de stokpaardjes van het Nederlands ontwikkelingsbeleid.    

Toegegeven, de coalitie waarbinnen de Noorse Arbeiderspartiet de grootste fractie vormt is centrum-links, in tegenstelling tot de door de VVD geleide coalitie die Nederland regeert. Maar toch omschreef David Sogge het verschil tussen het Nederlandse en Noorse beleid afgelopen weekend in een reactie op de website van Vice Versa met de veelzeggende woorden dat ‘de twee landen politiek gezien op een ander continent lijken te liggen’. Gevraagd naar die uitspraak geeft Sogge toe dat dit statement misschien een tikkeltje overdreven was. ‘Maar de titel van de Noorse nota “Delen voor Welvaart” spreekt hoe dan ook boekdelen’, zegt hij.

In het Noorse beleidsplan vindt de lezer niets terug over publiek-private partnerschappen (PPP’s), het bevorderen van handel en extra aandacht voor de positie van het bedrijfsleven. Waar Nederland keihard bezuinigt kiezen de Noren ervoor de komende periode één procent van hun bruto nationaal product aan ontwikkelingssamenwerking te besteden.

Het zwaartepunt in de Noorse nota, dat een aanvulling is op het bestaande beleid, ligt bij eerlijke herverdeling van inkomen en vermogen om groei en welvaart te bevorderen. Sogge: ‘De Noorse regering gaat hiervoor de situatie in elk land apart evalueren. Per geval wordt bekeken waar behoefte aan is en wat voor werk de Noren daar kunnen verzetten. Bijvoorbeeld hoe er kan worden geholpen met het opzetten van onderdelen van de verzorgingsstaat.’

Belastingontduiking

Daarnaast richt de Noorse regering zijn pijlen op het aanpakken van belastingkwesties. Enerzijds om belastingontwijkende multinationals aan te pakken, anderzijds om het zelf-financierend vermogen van ontwikkelingslanden te versterken. ‘Het heronderhandelen over contracten met multinationals is een belangrijk onderdeel van het proces waarbinnen mensen zelfvoorzienend kunnen worden’, zegt Sogge. ‘Het laatste decennium heeft Noorwegen daar al veel aandacht aan besteed. Zo zijn grondstof exporterende landen geholpen voor hun rechten op te komen bij de onderhandelingen met multinationals. Als de contracten niet deugden, dan werden er nieuwe onderhandelingen geopend.’

Dat de Noorse regering eerlijke verdeling van geld en bestrijding van belastingontduiking al langer tot speerpunt heeft gemaakt, blijkt volgens Sogge uit hun betrokkenheid bij organisaties als Tax Justice Network en Global Financial Integrity. ‘Transparantie is erg belangrijk voor de Noren. Ze willen weten waar het geld heen gaat. Zo is er recent een rapport verschenen aan de hand van een vier jaar durend onderzoek naar belastingontduiking bij multinationals. Ze zitten bovenop dergelijke zaken.’

Public-Private-Partnerships

In dat licht verbaast het Sogge niet dat de Noren, in tegenstelling tot Nederland,  afzien van het inzetten op public-private-partnerships (PPP’s) als belangrijk element in hun beleidsvisie. Want hoewel de PPP’s door velen worden beschouwd als instrument voor de toekomst van ontwikkelingssamenwerking, bestaat er volgens Sogge nog enorm veel onduidelijkheid over. ‘Onlangs publiceerde de Independence Evaluation Group van de Wereldbank een evaluatierapport over de International Finance Cooperation (IFC) waarin de allerlaagste scores op het gebied van ontwikkelingseffectiviteit aan de PPP’s werden toebedeeld. Hierbij kwam een breed scala aan problemen aan het licht binnen situaties waar de IFC, ondanks een gebrek aan inzicht,  erg positief over bleek te zijn.

‘Kort daarvoor heeft ook een vooraanstaande econoom van het IMF kanttekeningen geplaatst bij de werkzaamheid van bepaalde delen van de PPP’s. Als we dergelijke geluiden horen van zulke gezaghebbende instanties, waarom is dat dan geen voer voor debat in het Nederlands parlement?’

Sogge, die eerder op de website van Vice Versa schreef over de zwaktes van de PPP’s, claimt dat er te lang succesverhalen zijn verspreid over de overeenkomsten.  ‘Er is een neiging om alleen de fraaie kanten te belichten. Nu is dat door gebrekkige transparantie ook lang mogelijk geweest. Om een voorbeeld te geven: de Donor Committee on Enterprise Development is een organisatie gericht op de promotie van de private sector binnen ontwikkelingssamenwerking.  Wanneer je op hun website kijkt zie je de zin “Zoekt u voorbeelden van de impact?”. In plaats van daarop een stevig evaluatieverhaal te houden, worden bezoekers van de website aangespoord om naar de Evidence of Impact-bladzijde te gaan, waar zij hun succesverhalen voor publicatie op de website kunnen insturen. De site biedt veel instrumentaria en de veelbelovende zin: “wij zijn voornemens om zoveel mogelijk projectdata te verzamelen”. Maar harde analyses, gebaseerd op bijvoorbeeld Randomized Controlled Trials, ontbreken.’

Hetzelfde monitorings- en transparantieprobleem doemt volgens Sogge op bij de rol van het bedrijfsleven binnen ontwikkelingssamenwerking. ‘Er zijn amper data en gegevens te vinden. Enerzijds zet ik daardoor grote vraagtekens bij de successen, anderzijds kan ik zonder data ook niets weerleggen. Het is een schemergebied. De contractonderhandelingen bij PPP’s zijn ook vaak geheim. Dat is eveneens de steeds terugkerende klacht in de literatuur die ik hierover lees.’

Aannames

De private sector begon zich volgens Sogge rond 2001 voor het eerst flink te mengen in het ontwikkelingssamenwerkingsveld. Iets dat hij best zegt te begrijpen – ‘daar zit immers geld waar je in potentie hele goede dingen mee kan doen’ – maar het verbaast Sogge dat hij tot een paar jaar terug amper kosten-batenanalyses voorbij heeft zien komen. ‘Het is verbazingwekkend om te zien dat er veel beslissingen worden genomen die niet gestoeld zijn op goede studies, maar op aannames en vertrouwen.’

Volgens Sogge is het probleem ook in Nederland alomtegenwoordig. ‘In 2010 verscheen een evaluatierapport over het Nederlandse PSOM/PSI-potje, een programma voor Nederlandse private ondernemingen. Een van de problemen voor de evaluatoren was dat er in de tien jaar die zij onder de loep namen geen fatsoenlijk monitoring had plaatsgevonden. Het enige dat hard kon worden gemaakt was dat het programma sterk gebaseerd is op vertrouwen en de goede bedoelingen van de betrokkenen. Het woord van de betrokkenen zelf moest dienen als evaluatie van de projecten.

‘Gelukkig bieden de recente rapporten van de Wereldbank en IMF hoop en zijn er enkele waakhonden waar je al langer positieve geluiden van hoort, zoals het Bretton Woods Project in Londen.’

Public-Public-Partnerships

Sogge moedigt dan ook aan om naast samenwerkingen met bedrijven ook aandacht te besteden aan publieke instanties of staatsbedrijven. Het Noorse model dient hier andermaal als voorbeeld. ‘De Noren sluiten deals die je in feite public-public-partnerships noemen. Hierbinnen verlenen zijn diensten aan een publieke instantie of een staatsbedrijf. Dat begon met het verlenen van informatie aan grondstof-exporterende landen, zoals Bolivia, Peru en Cambodja over hoe zij om moesten gaan met grote oliebedrijven. Iets dat de Noren van huis uit goed weten. De bedoeling is om een ‘eerlijk speelveld’ te creëren waarbinnen landen betere deals kunnen sluiten. Dat kan gedaan worden door de overdracht van juridische kennis, technische kennis, kennis over bedrijfsvoering, noem het maar op. Het werkt, vandaar dat public-public-partnerships in de nieuwe Noorse nota nog meer aandacht krijgen.’

Volgens Sogge kan ieder land op die manier haar beste kennis uitdragen. ‘Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden die de Zwitserse stad Zurich heeft benut met het bevorderen van een openbaar vervoersysteem en waterreinigingssysteem in hun Chinese zusterstad Kunming. En wat zou Nederland wel niet op het gebied van watermanagement kunnen doen? Dat zijn public-public-projecten die een ontwikkelingsdoel dienen. De diensten worden bovendien beschikbaar gesteld voor een breed publiek en niet voor een kleine elite. Het hele land profiteert.’

Geld

Wat zou een reden zijn om niet voor een dergelijk model te kiezen? Dat antwoord is volgens Sogge simpel: geld. ‘In de wedijver van globalisering is Nederland een ontzettend succesvol land. Werkgevers en werknemers hebben baat bij de verkoop van Nederlandse goederen en diensten overzee. Zo is het nu eenmaal. Ook merk ik dat voor een aantal Nederlandse ontwikkelingsorganisaties samenwerken met het bedrijfsleven een deel van de toekomst lijkt te zijn geworden. Ik vrees dat dit ten dele te wijten is aan een sombere, maar waarschijnlijk terechte inschatting, van hun financiële toekomst.’

Desondanks valt het volgens Sogge te betwisten of PPP’s wel zo winstgevend zijn. ‘Een van de ontdekkingen rondom de PPP-constructies is dat de kosten vaak veel hoger zijn dan geraamd. Dat zorgt vaak voor kostenoverschrijdingen. Wat dat betreft wordt er nog teveel aan wishful thinking gedaan. Als de gebrekkige werkzaamheid van de PPP’s eens goed onder de aandacht wordt gebracht is er misschien wel iets mogelijk. Maar dan is daar wel politieke daadkracht voor nodig.’