Yannick du Pont: ‘Clubs die zichzelf buiten de discussie plaatsen maken zich totaal irrelevant’

Als ontwikkelingsorganisaties weigeren te kiezen voor vernieuwing, is het merendeel van de sector over tien jaar morsdood. Dat meent SPARK-directeur Yannick du Pont, die weinig begrijpt van de weerstand tegen de nieuwe plannen van minister Ploumen en juist pleit voor meedenken en meer debat. ‘Het oude model heeft de verwachtingen niet altijd waargemaakt, alleen al daarom mag je het nieuwe programma best een kans geven.’ 

Als Yannick du Pont in zijn Amsterdamse kantoor wordt gevraagd naar de kritiek die minister Ploumen recent te verduren kreeg, laat hij zich direct ontvallen juist blij te zijn met de standvastige koers die de minister wenst te varen.  ‘Ik vind het perfect dat ze dat doet. Ze geeft daarmee helder aan dat de tijd van een nieuwe stijl, waarin hulp en handel samenkomen, is aangebroken. Het is goed dat een PvdA-minister dit zegt, zodat het voor de achterban duidelijk is welke kant we opgaan.’

Het moet dus afgelopen zijn met het krampachtig vastklampen aan het oude beleid?

‘Ja, we moeten af van het oude linkse denken uit de jaren zestig. Er is nu eenmaal een heleboel veranderd en, laten we eerlijk zijn, dat oude model heeft ook niet altijd opgeleverd wat we er van hadden verwacht. Alleen al daarom mag je dit nieuwe programma best een kans geven. Bovendien zie je dat economische groei, de combinatie van hulp en handel en het ondersteunen van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden ten onrechte heel lang  ergens onderaan op de agenda heeft gestaan. Niks ten nadele van andere thema’s en het is natuurlijk niet de oplossing voor alle problemen, maar het is wel opvallend dat dit heel lang onderbelicht is gebleven.’

Toch plaatsen nog veel mensen vraagtekens bij de uitvoering van het beleid en bijvoorbeeld de toepassing van het revolverend fonds, hoe kijkt u daar tegenaan?

‘Ik ben positief over het nieuwe beleid en de komst van het revolverend fonds. Door het werk dat wij met SPARK verrichten weet ik namelijk dat dergelijke investeringen goed kunnen uitpakken. Ook in fragiele staten. SPARK heeft al jarenlang een guaranteefund van enkele miljoenen voor starters in fragiele landen. Risicovoller kan ik het niet bedenken: startende ondernemers in fragiele staten. Bijvoorbeeld in Noord-Kosovo, waar niet eens een rechtbank functioneert of politie actief is, loopt alles nagenoeg perfect. 94% van de leningen wordt daar op tijd terugbetaald. Gemiddeld genomen wordt sowieso meer dan negentig procent van de leningen terugbetaald in de gebieden waar wij actief zijn. Waarom zou dat dan in andere landen niet kunnen werken?’

Wat is het geheim achter dat succes?

‘SPARK is heel streng in haar selectie. Niet iedereen die een plan indient krijgt een zak geld, integendeel. Selectie wordt gedaan door onafhankelijke lokale MKB experts. Daarnaast komt het aan op goed monitoren, goed begeleiden en zorgen dat er zaken als betaalbare  leningen voor met name het lokale MKB beschikbaar zijn. Mijn beleidstip is om te kijken naar verschillende soorten producten, aanbieders en landen. Wat is reëel? Wat is de absorptiecapaciteit? Je moet geld niet in landen wegzetten die een piepkleine economie hebben met maar een paar grotere bedrijven, dan zal succes uitblijven en het draagvlak snel afnemen. Daarnaast moeten de poorten voor iedereen worden opengezet. Laat bedrijven en organisaties hun plannen indienen en kijk vervolgens welke het beste zijn. Ga geen middelen verdelen in de achterkamertjes tussen de grote machtige spelers op dit terrein, maar maak daar een gezonde competitie met duidelijke criteria van. Sluit vooral niemand uit, vooral niet Zuidelijke aanbieders en het bedrijfsleven. Dat is in het verleden vaak gebeurd ten gunste van het Nederlandse maatschappelijke middenveld. En evalueer en herverdeel de middelen op basis van behaalde successen na twee jaar.

Daarnaast zou de minister ook kunnen kijken naar investeringsfondsen van bijvoorbeeld ondernemers uit de diaspora. Zo ga ik binnenkort in Afghanistan spreken met Nederlandse Afghanen die me erop wezen dat ze graag eigen vermogen investeren in ondernemingen in hun land, zeker als een deel van het risico beperkt kan worden door participatie vanuit ontwikkelingsfondsen. Dit soort nieuwe spelers betrekken is enorm belangrijk om de ontwikkelingsindustrie verder open te breken.’

Het plan is om het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB) intensief te betrekken bij het revolverend fonds. Denkt u dat MKB’ers een goed beeld hebben van de markt en investeren in ontwikkelingslanden?

‘Om eerlijk te zijn denk ik dat de gemiddelde MKB’er meer benul heeft van ondernemen dan gemiddelde ontwikkelingswerker in Nederland, dus dat is al een voordeel. Veel ontwikkelingsorganisaties hebben door de jaren heen sociale werkplaatsen opgezet of eenmansbedrijfsjes die niet verder groeien. Op het moment dat daar de geldkraan dichtgaat gaan die bedrijfjes failliet omdat ze veel te afhankelijk zijn. Het lijkt me dus verstandig dat je contact legt met Nederlandse ondernemers die van aanpakken weten en zich met veel noeste arbeid in Nederland hebben opgewerkt. Overigens zijn er al een heleboel Nederlandse ondernemers in het buitenland actief, dus ik zie dat best goedkomen en de sceptici ongelijk krijgen.  Maar het zal tijd kosten om het geld op een verantwoorde wijze te investeren. Geduld is dus op zijn plaats.’

U ziet voldoende mogelijkheden, maar merkt ook op dat er een hoop sceptici zijn. Wat is de algemene stemming die u peilt  onder uw collega´s?

‘De sector is in een enorme crisis gekomen. Veel organisaties vragen zich nu af hoe ze de schade zo veel mogelijk beperkt kunnen houden. Daarmee roept ze overigens al snel de verdenking over zichzelf af vooral met haar eigen gevestigde belangen bezig te zijn. Daar gaat voor hen de komende tijd de meeste energie inzitten. Dat is jammer en ook begrijpelijk, maar de sector loopt zo wel de kans het zicht te verliezen op dat waar het om gaat: hoe bereiken we een maximale ontwikkelingsimpact met teruglopende middelen?

Het is natuurlijk spijtig dat er minder geld is voor ontwikkelingshulp, maar aan de andere kant komt er wel beweging in de sector.  Ontwikkelingssamenwerking was tot voor kort behoorlijk dichtgetimmerd en is nu in een rap tempo totaal aan het veranderen. Het is gewoonweg te lang beschermd gebleven van de realiteit.  In mijn ogen is dat een verlate correctie die nu op gang komt in een sector die vernieuwing maar koppig bleef afwijzen.’

Merkt u dan ook dat iedereen nu  volop in discussie is?

‘Naar mijn mening is er juist veel te weinig inhoudelijke discussie. Een groot deel van de sector heeft nog steeds oogkleppen op. Als zij dat op grote schaal blijven doen, dan is een flink deel van de branche over tien jaar gewoon dood en overgenomen door nieuwe spelers. Spelers die nu vol overtuiging aan het vernieuwen zijn hebben een goede kans om nog mee te komen, maar een heel groot aantal organisaties dat daar niet voor kiest begeeft zich op de dodenroute.´

Wat zou u hen aanraden om te doen?

‘Ga met de minister constructief in debat over de besteding van het geld en invulling van het beleid. Als je meteen keihard ‘nee!’ roept, zet je jezelf buiten de discussie en maak je jezelf totaal irrelevant. Dat gaat gebeuren met clubs niet mee willen gaan in kwaliteitsdenken, result based management, transparantie en accountability: kortom alle ‘nieuwe’ thema’s. Andere donoren zijn hier trouwens al veel verder en strenger in. Bij de Britten hoef je geen groot voorstel meer in te dienen als je het internationale transparantie certificaat “IATI” niet voert, bijvoorbeeld. De organisaties in de sector staan voor ontwikkeling, dus voor progressie zou je denken. Maar momenteel zijn zij vooral bezig met koppig uitleggen ‘waarom zij toch wel zo belangrijk zijn’, in plaats van het te laten blijken en aan te passen aan de realiteit. Laten we eerlijk zijn, of je het nu eens bent met de nieuwe maatregelen of niet: ze komen er toch. Onttrek je dan juist niet aan de discussie, maar denk juist mee.’