
Revolverend fonds roept vragen op bij bedrijfsleven
Hoewel het Nederlandse MKB best oren heeft naar ondersteuning middels het revolverend fonds, roept ditzelfde fonds nog veel vragen op. Dat bleek onder andere tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer afgelopen maandag, georganiseerd door het VVD-Kamerlid Ingrid de Caluwé.
Binnen het budget van ontwikkelingssamenwerking heeft minister Ploumen 750 miljoen euro gereserveerd voor een speciaal revolverend fonds dat Nederlandse bedrijven tussen 2014 en 2016 de mogelijkheid moet bieden te investeren in ontwikkelingslanden. Twee van de pijlers binnen het fonds zijn het bevorderen van de investeringen van het Nederlandse midden en kleinbedrijf (MKB) in ontwikkelingslanden en het stimuleren van de financiering van het MKB-segment aldaar. Het Nederlands MKB heeft daar best oren naar, maar wil wel bij de hand worden genomen op de voor hen onbekende markten.
Tijdens de hoorzittingen, gericht op het revolverend fonds en duurzame handel, mochten genodigden van ngo’s, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven hun gedachten loslaten over de beste investeringsmanieren en duurzame oplossingen. Voor de commissie, voorgezeten door VVD-woordvoerder voor Ontwikkelingssamenwerking Ingrid de Caluwé, legt Linda van Beek van VNO-NCW uit tegen welke onduidelijkheden het MKB nu nog aanloopt. ‘Ik merk op meerdere niveau’s dat er bereidheid is om te investeren, maar het probleem is dat veel bedrijven nu nog tegen allerlei financiële vraagstukken aanlopen en dat de infrastructuur in bepaalde landen zich niet altijd leent voor investeringen. Ook is er gewoonweg te weinig kennis over veel landen en de markt. Daarin moet het MKB hoe dan ook steun krijgen.’
Ambassades
Mark van Doesburgh, voorzitter van investment manager Triple Jump, heeft met eigen ogen gezien dat al heel wat Nederlandse MKB’ers actief zijn in het zuiden, maar dat zij daar vaak per toeval terecht zijn gekomen. Zo haalt hij het verhaal aan van twee Barneveldse kippenboeren die na een reis door Tanzania zaken zijn gaan doen in het Oost-Afrikaanse land. ‘Dat soort investeerders maken een sprong in het diepe die gelukkig goed is uitgepakt, want deze mannen wisten op voorhand niets van de Tanzaniaanse markt. Voor het MKB is het, in tegenstelling tot grote bedrijven, namelijk veel te duur om een strategisch plan op te stellen of marktonderzoek te doen. Moeten de investeringen uit het fonds succesvol zijn, dan zal het begeleidings- en informatieproces versterkt moeten worden om valkuilen te ontlopen.’
Binnen dit begeleidingsproces kunnen ambassades een belangrijke rol spelen, stelt Dick Scherjon van de Rabobank. Hij vindt dat het postennetwerk minstens zo belangrijk is voor investeringen dan het revolverend fonds. Bob van der Bijl van NABC, een organisatie die de handel tussen Nederland en Afrika wil vergroten, is het daarmee eens. ‘Bij ambassades zit zoveel kennis, daar kunnen en moeten bedrijven gewoon van profiteren. Als je de economische functies van ambassades sterker maakt, zal dat het investeringsproces ten goede komen. Want ook ik merk dat er bereidheid is vanuit het MKB om te investeren, maar dat een stuk kennis en financiering bij hen ontbreekt, waardoor de drempel vaak te hoog blijft.’
Winst
Het begeleidend traject is niet het enige dat vragen oproept bij de genodigden. ‘Hoeveel geld moet er nu op jaarbasis terugvloeien uit het revolverend fonds?’, vraagt Jurgen Rigterink van FMO zich af. ‘De intentie bestaat om te investeren in risicovolle gebieden, maar als de opbrengst van het fonds honderd procent moet zijn, dan kun je het beste voor de minst risicovolle projecten kiezen en met banken en grote bedrijven samenwerken. Als een winst van bijvoorbeeld vijftig procent al goed genoeg is, dan komen ngo’s en kleinere bedrijven in beeld en kunnen wat riskantere investeringen worden gedaan. Maar tot op heden is er niemand die weet hoeveel geld er terug moet vloeien. De enige tip die ik heb is om gebruik te maken van de al bestaande structuren en het fonds en de investeringen rustig op te bouwen. FMO is een revolverend fonds, dus ik heb er zelf al jaren met dergelijke investeringen te maken. Drie jaar voor een groot bedrag als 750 miljoen euro vind ik een hele korte tijdslijn.’
Van Doesburgh sluit zich bij Rigterink aan en pleit zelfs voor het aanstellen van een speciale fondsmanager, die alle criteria voor investeringen opstelt en in samenwerking met een speciaal investeringscomité bepaalt welke bedrijven geld krijgen uit het fonds. ‘Dat lijkt een prima manier om een zo hoog mogelijk rendement te halen.’
Een andere vraag die opkomt is in hoeverre een revolverend fonds kan bestaan naast bestaande subsidies. Zo ondervindt het fonds Faciliteit Opkomende Markten (FOM) van FMO concurrentie van het subsidie-instrument PSI. Hierbij hoeft de subsidie niet meer te worden terugbetaald. Dit in tegenstelling tot FOM, waarbij aan allerlei eisen moet worden voldaan en geld weer terugbetaald moet worden. Rigterink merkt dan ook dat PSI een stuk populairder is dan FOM.
Lokaal of internationaal
Een van de meest controversiële vraagstukken binnen het revolverende fonds is of het geld besteed moet worden aan het Nederlandse of aan het lokale bedrijfsleven. Ook de genodigden van de hoorzitting zijn daar niet eenduidig over. Van Doesburgh pleit ervoor om het overgrote deel van het geld uit het revolverende fonds in het Zuiden weg te zetten. Financiering daarvan moet ook niet rechtstreeks vanuit Nederland gaan, maar via lokale financiële intemediairs. ‘Wij moeten niet de pretentie hebben dat we hier weten wat daar speelt’, aldus Van Doesburgh.
VNO-NCW pleit echter wel voor een sterke rol voor het Nederlandse bedrijfsleven en ook Bob van der Bijl wil aan het slot van het debat graag kwijt dat het Nederlandse bedrijfsleven toch wel echt mee mag profiteren. ‘Het revolverend fonds is geen sec ontwikkelingsinstrument. Dit wordt ook bevestigd door Buitenlandse Zaken. Houdt de win-win gedachte dus vast. Juist omdat het geen sec OS-instrument is, mogen we best out-of-the-box denken en zorgen dat het Nederlandse bedrijfsleven meedoet.’
Exportfinanciering
Er lijkt dus genoeg animo te zijn voor financiering van het Nederlandse bedrijfsleven, maar of er in de praktijk daadwerkelijk vraag zal zijn vanuit het MKB, is niet zeker. Daar wijst Jurgen Rigterink van de ontwikkelingsbank FMO op, die heeft ondervonden dat het aantal MKB’ers dat in opkomende markten investeert nog bijzonder gering is. Waar volgens Rigterink in elk geval wel vraag naar is, is naar exportfinanciering. Maar hij laat het aan de overheid over om die stap te zetten. ‘De vraag die ù zich moet stellen is: is het ontwikkelingsrelevant?’
Tweede Kamerlid Joӫl Voordewind van de ChristenUnie is daar in elk geval niet zeker van. In het debat over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen maandagmiddag is te merken dat hij bepaald niet zit te wachten op een instrument als exportfinanciering. Ook Sander van Bennekom, lobbyst bij Oxfam Novib, uit zich in datzelfde debat kritisch. Hij waarschuwt voor een terugkeer naar gebonden hulp en haalt daarbij een van de grootste OS-criticasters, Dambisa Moyo aan. ‘Als je haar boek goed leest, is het eigenlijk 1 grote aanklacht tegen gebonden hulp. Als we nu weer teruggaan naar gebonden hulp, trekken we verkeerde lessen uit de kritiek.’ Volgens Van Bennekom moet het best scorende bedrijf de voorkeur krijgen, en niet bedrijven die vanuit Nederland vooraf geselecteerd zijn.
Of de kritische kanttekeningen bij de beladen term ‘gebonden hulp’ haar effect zullen hebben tegenover een enthousiaste lobby vanuit het bedrijfsleven die exportfinanciering wel ziet zitten, is de vraag. Nu het debat uit de achterkamertjes meer in de openheid is getrokken, zal het laatste woord er in elk geval nog niet over gezegd zijn.