OS: leer van de welzijnssector

Het OS-wereldje discussieert heftig over het beleid van Ploumen en over de vraag of hulp en handel nu wel of niet samengaan. Met scherpe analyses, politieke beschouwingen en morele (dis)kwalificaties weten we wel raad.  Maar wat zich nu afspeelt in OS draait niet alleen om inhoud en opvattingen, stelt René Grotenhuis, directeur van Cordaid. Minstens zo belangrijk is de institutionele en organisatorische transformatie van de sector. Om die in goede banen te leiden, doen we er goed aan lessen te trekken uit de ontwikkeling van de welzijnssector.

Ontwikkeling bestaat niet, zo heb ik eerder betoogd in het Vice Versa-debat. Ontwikkeling is een abstract beleidsconcept, een optelsom van een aantal concrete werkelijkheden. Goede gezondheidszorg, dát is een reële werkelijkheid, net als goed onderwijs of toegang tot financiële diensten. Gelijke rechten voor vrouwen, ook dat is concreet. Als die realiteiten in samenhang met elkaar tot stand komen, noemen we dat ontwikkeling.  Daarmee is ontwikkeling een geconstrueerd begrip, dat de basis is geworden voor afzonderlijke organisaties en voor een sector. De sector is daarmee institutioneel gebouwd op een abstract beleidsconcept.

Datzelfde gold voor de welzijnssector. Ook welzijn als zodanig bestaat niet. Het is een overkoepelend beleidsconcept voor veiligheid, goede zorg, goede huisvesting, aandacht voor doelgroepen zoals kinderen, ouderen, tieners, voor participatie in de wijk. Institutioneel is welzijnswerk in de jaren zeventig vormgegeven in brede organisaties die al deze activiteiten overkoepelden. In de jaren negentig is dat bouwwerk uit elkaar gevallen; nieuwe actoren reorganiseerden de verschillende onderdelen. De kinderopvang werd geprivatiseerd, woningbouwverenigingen gingen de zorg voor de woonomgeving overnemen, voetbalclubs ontwikkelden naschoolse opvang en huiswerkbegeleiding voor tieners, de politie trok de veiligheid naar zich toe. In amper tien jaar tijd ontrafelde het welzijnswerk en kwamen de verschillende activiteiten terecht bij nieuwe (oude) instituties.

Vergelijkbaar proces

Ontwikkelingssamenwerking staat voor een vergelijkbaar proces. Des te meer nu de contexten waarin wij opereren zo divers zijn geworden (fragiele staten, middeninkomenslanden, grondstoffenrijke landen), dat een algemeen overkoepelend ontwikkelingsconcept niet langer houdbaar blijft. Bepalend in de institutionele transformatie die de sector doormaakt worden reële diensten en producten. Of je goed bent in onderwijs, in microkrediet, in emancipatie, dát wordt doorslaggevend. Ontwikkeling is een veel te multi-interpretabel concept geworden om nog te dienen als uithangbord.

Ik ben ervan overtuigd dat de medewerkers van Cordaid over een paar jaar, gevraagd naar wat ze doen, zullen antwoorden dat ze werken aan gezondheidszorg, vrouwenrechten, disaster preparedness, financiële dienstverlening, ondernemerschap in Afrika, Azië, Latijns-Amerika. Dat snappen mensen. Maar wat betekent het nou als je zegt dat je werkt voor ontwikkelingssamenwerking? Natuurlijk blijft het belangrijk om de regio waar je actief op bent door en door te kennen, de context goed te lezen en de samenhang van processen te zien. Ons ambacht is meer dan een technocratische competentie, sociale en politieke kennis blijft relevant, maar die blijkt vooral in primaire dienstverlening.

Worstelen met transitie

Midden jaren negentig heeft de welzijnssector flink geworsteld met deze transitie. Er was veel frustratie en een gevoel van miskenning. Mensen gingen massaal de straat op tegen de afbraak van de sector door de lokale overheid, maar kwamen niet met nieuwe institutionele en organisatorische concepten.

Ik vrees dat nu hetzelfde gaande is in de ontwikkelingssector. Ja, iedereen die wijst op de schrijnende armoede van 1,2 miljard medebewoners heeft groot gelijk: het probleem is nog niet opgelost. De vraag is of we in staat zijn om dat oude probleem van armoede en uitsluiting te voorzien van een nieuw antwoord, met nieuwe institutionele kaders, nieuwe bedrijfsmodellen en een nieuwe manier om te laten zien wie we zijn en wat we doen.

De stelling dat we moeten vasthouden aan de sector zoals we die hebben ontwikkeld omdat het probleem nog niet is opgelost, is niet overtuigend en zal ook niet goed uitpakken. Cordaid’s keuze voor business units is dan ook gebaseerd op de overtuiging dat nieuwe institutionele vormen en bedrijfsmodellen nodig zijn en op de overtuiging dat een scherpe profilering op primaire diensten en producten noodzakelijk is.

Overvleugeld

Anders haalt de praktijk ons in. Kijk naar Brazilië. Het Braziliaanse lid van Cordaid’s International Advisory Board vertelde mij vorig jaar dat in zijn land heel veel nieuwe fondsen beschikbaar zijn voor sociale programma’s. Het geld komt van lokale overheden, bedrijven en filantropen. Hij constateerde dat de oude ontwikkelingsorganisaties uit de netwerken van de Nederlandse MFO’s daarbij overvleugeld werden door nieuwe organisaties omdat ze institutioneel niet toegerust waren om in te spelen op de snel veranderende werkelijkheid van nieuwe Braziliaanse verhoudingen.

Het huidige debat over ontwikkelingssamenwerking is veel meer dan een inhoudelijk en ideologisch debat. Zonder oog voor organisatorische en institutionele aspecten missen we een belangrijk en misschien wel beslissend element in de transitie die we als sector doormaken.

Auteur
Emma-Jane Tolenaar

Datum:
14 maart 2013
Categorieën: