Meer economische stimulans of aandacht voor sociale vraagstukken?


De ‘Future of International Cooperation’-conferentie die het SID afgelopen donderdag organiseerde, legde bij tijd en wijle het grote verschil in inzicht op het gebied van toekomstige internationale samenwerking bloot. Waar de ene spreker stelde dat economische groei alle aandacht behoeft, claimde de ander dat er juist nu sociale vraagstukken moeten worden opgelost. Niet geheel verrassend stelde minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in haar slottoespraak vast dat de twee ook best samen kunnen gaan.

Er was de minister dan ook veel aan gelegen om een goede beurt te maken na een week waarin zij behoorlijk onder vuur lag. Door een aantal kwinkslagen af te wisselen met ferme taal, pareerde zij de kritiek op haar beleid echter behendig. ‘Wie in de tijd van de mp3-speler stug blijft vasthouden aan het cassettebandje, is niet goed snik. De wereld gaat vooruit en zaken veranderen, ook binnen ontwikkelingshulp. Daarom kies ik voor een beleid waarin hulp en handel verenigd worden.’ Daarmee had ze niet alleen het laatste woord tijdens de conferentie, maar liet ze ook de meerderheid van de aanwezigen instemmend knikkend achter.

Om dat voor elkaar te krijgen moest Ploumen wel een aantal andere toezeggingen doen. ‘Geloof me, handel zal ontwikkelingshulp echt niet overschaduwen. Sociale zaken staan bij mij hoog in het vaandel.’ En, zo benadrukte Ploumen, al wil je nog zo graag vasthouden aan het klassieke model van ontwikkelingssamenwerking, er is nu eenmaal een toenemende vraag naar handel vanuit ontwikkelingslanden. ‘Vorige week werd ik tijdens een handelsmissie nog aangesproken door een Ethiopische ondernemer die me zei: ‘bedankt voor uw hulp, maar kunt u volgende keer niet met een aantal investeerders langskomen?’. Dit was niet de enige zelfstandige die ik tegenkwam en opgelucht was dat hij eindelijk met één bewindspersoon kon spreken over zowel hulp als handel.’

Dat de Afrikaanse vraag naar intensivering van handel toeneemt, bleek al eerder die dag. Gevraagd naar de beste voortzetting van internationale samenwerking liet Donald Kaberuka, hoofd van de African Development Bank, er geen gras over groeien. ‘De ontwikkelingsagenda van de toekomst moet uitgaan van de drie volgende pijlers: groei, handel en investeringen. Alleen dan zullen ontwikkelingslanden vooruitgaan.’ Volgens Kaberuka moeten de grootste economieën daarvoor wel weer hun blik naar buiten richten.   ‘Teveel landen, ook die in de G20, hebben de laatste jaren gedaan wat goed was voor henzelf om er maar voor te zorgen dat zij hun eigen economie weer op de rit konden krijgen. Daardoor heb ik van goede samenwerking weinig gemerkt.  ‘Natuurlijk begrijp ik dat ze in onzekere tijden eerst hun eigen hachje willen redden, maar juist nu hebben ontwikkelingslanden groei nodig als nooit tevoren.’

Kaberuka oogst met zijn verhaal westerse bijval. Pascal Lamy, directeur van de Wereldhandelsorganisatie, ziet genoeg perspectief in het versterken van handel. ‘Kijk naar de economische groeispurt van ontwikkelingslanden en de vooruitzichten voor de komende jaren. Dan kun je alleen maar stellen dat economische groei het hoofdinstrument is voor ontwikkeling. Probeer dus niet langer oude dingen te herhalen, ontwikkeling verloopt nu langs andere paden.’

Wel moet volgens Lamy bij het aanbieden van handel goed worden gekeken naar de agenda van de ‘targetlanden’. ‘Investeerders moeten niet aan zichzelf en hun winst denken, maar in de eerste plaats ontwikkelingslanden een spiegel voorhouden en kijken wat het voordeligst voor hen is. De Scandinavische landen doen dat binnen hun ontwikkelingshulpbeleid al heel goed en ik denk ook dat Nederland daar succesvol in kan worden.’

Antwoord

Maar in een snel veranderende wereld is het lastig zoeken naar een antwoord op de vraag hoe er in de toekomst samengewerkt kan worden tussen verschillende landen met zeer uiteenlopende belangen. Toch heeft Lamy vertrouwen in een goed vervolg: ‘De gestelde milleniumdoelen hebben tot nu toe het juiste effect gesorteerd. Regeringen over de hele wereld hebben gevoel voor ontwikkelingsverantwoordelijkheid ontwikkeld. Maar als  we naar de post-2015 agenda kijken, moeten we ons niet te veel bezighouden met wat voorgaande generaties hebben gedaan. Iedereen kijkt nu naar ontwikkeling op een andere manier. De rijke landen vragen zich af hoe zij hun economie en samenleving op een nieuwe manier kunnen vormgeven, voor ontwikkelingslanden rijst steeds meer de vraag hoe zij zich naast economisch ook sociaal en duurzaam kunnen ontwikkelen. Daar ligt de uitdaging en het zal ook interessant zijn om te zien of ontwikkelingslanden over pakweg tien jaar een internationale voortrekkersrol zullen innemen op dit punt.’

Sociale ontwikkeling

In theorie zijn veiligheid, stabiliteit en sociale ontwikkeling verbonden aan economische ontwikkeling. Maar in de praktijk worden in veel opkomende economieën sociale zaken achtergesteld ten faveure van economische ontwikkeling. Sarah Cook, hoofd van het United Nations Research Institute for Social Development (UNRISD), wijst de aanwezigen op het toenemende aantal opstanden in ontwikkelingslanden als gevolg hiervan.

‘Het inkomen per hoofd van de bevolking kan wel stijgen, maar als de welvaart scheef verdeeld wordt en mensen bijvoorbeeld geen of slechte toegang tot gezondheidszorg hebben, dan zal deze keuze uiteindelijk tegen je gaan werken. In ontwikkelingslanden die vol inzetten op economische ontwikkeling is dan ook een duidelijke samenhang tussen groei- en inkomensongelijkheid te zien.’

Cook vervolgt: ‘In de jaren tachtig en negentig zag je nog dat sociaal beleid deel uitmaakte van economische ontwikkelingsprogramma’s. Tegenwoordig zijn deze aspecten steeds minder vaak terug te vinden op de agenda.’ Volgens haar zou een soort internationale standaard voor een geschikt sociaal beleid dan ook wenselijk zijn. Maar hoe dit beleid er uit moet zien, is een tweede. ‘Er zijn zoveel landen die met zulke uiteenlopende sociale problemen kampen. En dan is het nog maar de vraag of landen het aandurven om te experimenteren met een dergelijk beleid?’

Geetanjali Misra, hoofd van de feministische mensenrechtenorganisatie CREA, stelt eveneens dat het lastig is om een framework op te stellen dat voor alle belanghebbenden werkt. Maar een ander probleem kan volgens haar in de onwil van ontwikkelingslanden liggen. ‘Geregeld merk ik, zeker nu steeds meer landen economisch opklauteren, dat ontwikkelingslanden geen zin meer hebben in westerse bemoeienis. Na jaren van kolonisatie en hulpafhankelijkheid stellen ze nu geen hulp van buiten meer te willen, ze zoeken het zelf wel uit.’

Deze moeilijkheden weerhouden minister Ploumen er niet van om sociaal beleid tot de speerpunten van haar beleid te maken. ‘Goede sociale ontwikkelingen zijn in ieders belang.  Daarom zal ik mij de komende jaren ook inspannen voor goede watervoorzieningen, voedselzekerheid, vrede en veiligheid, migratie en het klimaat. ’

Als Ploumen hiervoor voldoende draagvlak wil creëren, dan moet zij volgens oud-minister en hoogleraar Joris Voorhoeve er voor zorgen dat Nederland uit de door hem zogenoemde ‘buitenlandse zakendepressie’ komt. ‘De laatste jaren is er erg veel commentaar geleverd op buitenlands beleid en worden continu zwakheden uitgelicht. Om een ommekeer te bewerkstelligen moeten we niet langer in de verdediging schieten, maar juist de succesverhalen zien te verkopen. Die zijn er genoeg.’