
Bart de Steenhuijsen Piters: pleidooi voor activistisch investeren
Het revolverend fonds kan een ‘onwijs goed idee’ worden, volgens Bart de Steenhuijsen Piters, directeur KIT Development Policy & Practice bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Maar dan moet de overheid wel activistisch gaan investeren.
‘Ik krijg het niet aan elkaar’, concludeert Bart de Steenhuijsen Piters, na een zorgvuldige inspectie van de zogeheten houtskoolschets die het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft opgesteld van het revolverend fonds. ‘Er worden dingen gecombineerd die niet samen kunnen gaan. Het moet zowel revolverend zijn als helpen bij investeringen die een hoog risico hebben. Maar als investeringen een hoog risico hebben raak je je geld kwijt en is het niet revolverend. Als je het daarentegen wél revolverend wilt maken, kun je geen hoge risico’s nemen, maar moet je heel zakelijke en dichtgetimmerde investeringsplannen hebben. En dan is het weer de vraag of dat nu ontwikkelingsrelevant is..’
In het eerste spoor dat wordt voorgesteld in de houtskoolschets van het revolverend fonds staat dat er programma’s worden ontwikkeld die de ‘beschikbaarheid van financiering bevorderen ten behoeve van investeringen inontwikkelingslanden door het Nederlands bedrijfsleven.’ In het tweede spoor wordt gesproken over ‘ontwikkeling van innovatieve financieringsinstrumenten die private investeerders/financiële intermediairs over de streep trekken om (meer) te investeren in financiële infrastructuur en lokaal MKB in ontwikkelingslanden.’
Bij de woorden ‘programma’s’ en ‘innovatief’ gaan De Steenhuijsen Piters’ wenkbrauwen fronsen. ‘Programma’s opzetten: dat is toch oud jargon? Hoe is dat revolverend? Ook zie ik niets innovatiefs. Leningen, garantiestellingen… het zijn misschien nieuwe instrumenten voor de ontwikkelingssector, maar als instrument an sich natuurlijk niet nieuw. Het tweede spoor gaat over “het ontwikkelen van..”. Dat lijkt op capaciteitsontwikkeling: een heel goed idee, maar het is niet revolverend.’
Ouderwets
Het woord ‘ouderwets’ is de afgelopen weken in het huidige debat over hulp en handel meermalen heen en weer gekaatst tussen de voor-en tegenstanders van de combinatiepost van minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, maar volgens De Steenhuijsen Piters getuigt het derde spoor uit de houtskoolschets pas echt van een ouderwetse blik op ontwikkelingssamenwerking. In dit derde beoogde spoor wordt een uitbreiding van het export- en investeringsfinancieringsinstrumentarium voorgesteld, die export naar ontwikkelingslanden moet bevorderen. ‘Een instrument als exportfinanciering stamt uit de jaren ’60. Toen noemden we dat gebonden hulp. Afrika is booming, het is onderdeel van de wereldeconomie. Als er een gezonde koopkracht op gang komt, dan zullen ook investeringen op gang komen.
‘Met dit instrument lijkt het erop dat je er vanuit gaat dat dat niet vanzelf gebeurt, maar dan heb je de groeiende economie van Afrika niet goed begrepen. Als Afrika echt zo booming is, dan heb je zo’n instrument niet nodig, want de export komt vanzelf wel.’
Laat bedrijven vooral met elkaar gaan concurreren, opdat ‘de beste moge winnen’ suggereert De Steenhuijsen Piters. Maar dan niet met steun van de overheid. ‘Als de ondernemer de investering niet aandurft, dan klopt er al iets niet. Misschien dat hij zijn markt niet goed begrijpt. Maar dan moet je hem ook niet gaan steunen. Of misschien heeft hij goede redenen om niet te investeren. Dat moet je dan vooral zo laten, want het is de vraag of een investering met overheidsondersteuning dan wel zo duurzaam is.’
‘Het is schieten in het donker’, gaat de Steenhuijsen Piters verder. ‘DGIS moet veel scherper hebben wat precies de bedoeling is van dit fonds. Welk MKB gaan ze ondersteunen? Wat moet dat MKB gaan doen voor het publieke doel? Wat gaat de overheid nu bijdragen? Als de overheid zich gaat bezighouden met joint ventures en aandelenparticipaties, gaan ze dan zelf ook toezicht houden? Hebben ze daar wel de capaciteit voor? En wat is nu precies je maatschappelijke doel als je joint ventures op wilt richten? Welke theory of change zit daar nu achter?’
Activistisch investeren
Tot zover de kritiek. Want volgens De Steenhuijsen Piters kan het fonds ‘onwijs goed’ uitpakken, als het op een andere manier wordt besteed. In de vorm van ‘activistische aandelenparticipaties’, wel te verstaan. De Steenhuijsen Piters legt uit: ‘Als je een groot kapitaal van 750 miljoen hebt te besteden, kun je aandelenparticipaties kopen in bedrijven. Aandeelhouders bepalen in grote mate wat het bedrijf moet doen, dus op die manier koop je een deel van de macht bij een bedrijf. Daarmee kun je bijvoorbeeld eerlijke lonen afdwingen, of ervoor zorgen dat er geen negatieve impact van het bedrijf is op het milieu, of dat het bedrijf belastingen afdraagt.’
Het Koninklijk Instituut voor de Tropen zit zelf in een dergelijke constructie middels het Annona fonds, een fonds dat zich richt op armoedebestrijding in Afrika en Latijns-Amerika en in 15 tot 20 middelgrote ondernemingen investeert. Deze bedrijven voldoen aan de wensen van de aandeelhouders. De Steenhuijsen Piters legt de constructie uit: ‘Annona stelt eisen aan het toezicht en kan een gekwalificeerde commissaris voorstellen. Een raad van commissarissen ziet toe op de levensvatbaarheid en groei van het bedrijf, maar ook op de sociaal-maatschappelijke impact ervan.
‘Alle bedrijven waarin Annona investeert, of dat nu outgrowing van rode pepers is in Mozambique, hoge kwaliteit koffie in Colombia of pinda’s uit Bolivia, moeten aan normen van fatsoenlijke handel en milieuvriendelijkheid doen. In ruil daarvoor krijgt het bedrijf kapitaal, competente commissarissen en toegang tot de kennis van het KIT.’
‘Als we in Nederland zonder blikken of blozen banken overnemen, waarom zouden we dan ook niet participeren in andere bedrijven? Zoals bij de SNS bank is gedaan, kun je ook bij ontwikkelingssamenwerking het maatschappelijk doel vooropstellen. Dus neem aandelen in Shell en zeg dat ze niet mag boren op de Noordpool, als je daar tegen bent. Kijk, dan ben je activistisch bezig als aandeelhouder en gebruik je je kapitaal om een maatschappelijke doelstelling te bereiken. Die taal wordt ook beter begrepen door het bedrijfsleven dan het zoeken naar gemeenschappelijk belang in een Public-Private Partnerschap. Zolang we dit niet aandurven, blijft het een schaduwgevecht.’