
Samsom: zelfverzonnen introductiecursus
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de vijfde Vice Versa van 2004.
Wat doe je als Kamerlid wanneer je te horen hebt gekregen dat je vanaf september woordvoerder wordt voor ontwikkelingssamenwerking? Wie enigszins op de hoogte is van de wondere wereld van de woordvoerderschappen in de Tweede Kamer, weet dat er voor ‘portefeuilles’ geen inwerkprogramma’s bestaan, geen literatuurlijstje, geen syllabus, helemaal niets. Begrijpelijk dus dat de redactie van Vice Versa nieuwsgierig was naar hoe ik me zou inwerken in dit onderwerp. De vraag van de redactie of ik daar voor dit blad een artikel over wilde maken, belandde ongeveer op hetzelfde tijdstip op mijn bureau als de interne mededeling dat ik vanaf september een van de woordvoerders voor ontwikkelingssamenwerking zou zijn. Daarmee leerde ik mijn eerste niet onbelangrijke les: in de OS-wereld reizen geruchten met de snelheid van het licht.
Ook zonder handleiding was er voor mij geen twijfel over wat het eerste onderdeel van de zelfverzonnen introductiecursus moest worden. Een bezoek aan dat kamertje op de derde verdieping van het gebouw aan de Kortenaerkade 12, waar mijn politieke inspiratiebron tegenwoordig zetelt. Helaas bleek Kofi Annan hem harder nodig te hebben dan ik. Pronk was reeds naar Sudan vertrokken voor vredeswerkzaamheden. Goed voor Sudan, leuk voor Pronk, jammer voor de nieuwe woordvoerder ontwikkelingssamenwerking van de PvdA.
Pronk is niet de enige met verstand van ontwikkelingssamenwerking en dat heb ik geweten. Ik heb acht weten lang mijn best gedaan, maar wie veertig gesprekken voert, heeft net 5 procent van ‘het veld’ gehad. Maar mijn inwerkperiode is nooit afgelopen en eenieder die zich aangesproken voelt, is van harte welkom om contact op te nemen.
Een literatuurlijstje is natuurlijk snel gemaakt in deze tijd van internet en Google. Met wat advies van buitenaf en met een half oog op de politieke actualiteiten selecteer ik een aantal boeken en uiteraard de onvermijdelijke nota’s. Collega’s vroegen zich af hoe ik in godsnaam twee meter papier
Dat viel inderdaad niet mee, maar ik kan iedereen aanraden om de door de Publieke Omroep beproefde sandwichformule toe te passen op ontwikkelingsliteratuur. Verpak de dorre nota’s tussen leesbare literatuur met een hart en een ziel. Zo plak ik de beleidsnota Zwakke mensen, sterke staten (Afrika) tussen het lezenswaardige Witte geef Geld van Marcia Luijten en het uitstekende Africa Works van Chabal en Daloz. De nota Ondernemen tegen armoede is aardig te verteren wanneer je hem leest tussen No Logo van Naomi Klein en – aan de andere kant van het spectrum – The Lexus and the Olive Tree van Friedman. En Aan elkaar verplicht legde ik af en toe weg om vervolgens het boek Vijf voor twaalf, 20 wereldproblemen en 20 jaar om ze op te lossen van Wereldbankmanager Rischard te lezen. Het gaat eigenlijk over hetzelfde, maar het contrast is pijnlijk. Wat een verschil in urgentie! Rischard is soms erg pedant, maar ik heb liever een pedante visie, dan geen visie.
Uiteindelijk vind ik overigens toch nog de gezochte ‘introductiecursus ontwikkelingssamenwerking’ in de vorm van het boek De bewogen beweging van Broere en Beerends. Waarvoor hartelijk dank.
Pronkianen
Gedurende de meeste gesprekken wordt me duidelijk dat de wereld van de ontwikkelingssamenwerking nog altijd stevig verdeeld is in Pronkianen en Herfkianen. Het verschil is echter lastiger te duiden dan je zou denken. De Pronkianen hebben het over ‘politieke ontwikkelingshulp’, de Herfkianen over effectiviteitsmetingen en rationele steun.
Maar wanneer je doorvraagt, blijkt de kloof in al zijn nuances vaak meer een kwestie van mentaliteit dan een fundamenteel afwijkend beleidsinzicht. Het doet me denken aan de strijd tussen de Apple- en de IBM-adepten. Inmiddels kunnen beide computers grotendeels hetzelfde, maar het gevoel blijft altijd anders. En juist het ‘gevoel van Pronk’ wordt node gemist, merk ik. Er is wat mij betreft geen enkele reden voor misplaatste sentimenten, maar ik ben er van overtuigd dat de gevoelspolitiek van Pronk misschien niet zo veel heeft bijgedragen aan de effectiviteit van de hulp, maar des te meer aan het elan van de gehele ontwikkelingsbeweging en daarmee – indirect – aan de kwaliteit van de hulp. Misschien kan de missie op ontwikkelingssamenwerking voor de politiek dan ook het best worden gekenschetst als een streven om het hart van Pronk te combineren met het hoofd van Herfkens. Hoe dat eruitziet, laat zich lastig in enkele alinea’s omschrijven. Het zal in ieder geval niet veel lijken op Van Ardennianisme – áls dat al bestaat.
Burundi
Op 14 augustus wordt bekend dat zich in een vluchtelingenkamp in Burundi een verschrikkelijke massaslachting heeft voorgedaan. Toevallig is er een Kamerdelegatie in de buurt. Voor mij komt het woordvoerderschap te laat om me hier nog bij aan te sluiten, dus ik verdiep me thuis in de materie, terwijl collega Koenders de gevolgen van de massaslachting met eigen ogen aanschouwt.
Menselijkerwijs had ik niet met hem willen ruilen, beroepsmatig natuurlijk wel. Het is wrang dat juist het FNL, waar Nederland in het belang van de vrede zijn kaarten op had gezet, de aanslag opeiste. Maar ook aan de andere kant is er reden voor opgetrokken wenkbrauwen. De steun aan de Rwandese regering is niet te rechtvaardigen in het licht van de totalitaire trekjes die het Kagame-bewind ontplooit. Kagame leek ooit een garantie voor deëscalatie van het geweld in de regio, maar het gaat nu hard de andere kant op. Bij terugkomst spreek ik met Bert Koenders over de noodzaak om de ontwikkelingsrelaties met Rwanda grondig te herzien. Dat wordt nog een flinke discussie met Van Ardenne, die zich op dit punt diep lijkt te hebben ingegraven. Ik neem me overigens voor om in het eerstkomende reces ook zelf op reis te gaan. Twee meter papier kan niet op tegen echte mensen en echte ervaringen.
De eerste klap
En dan opent Metro op 18 augustus met de klassieke VVD-riedel: ‘Aanval op ontwikkelingshulp’. Driekwart van de hulp mag volgens het geciteerde Kamerlid Szabo wel worden geschrapt. Dat is geen kruimelwerk. Bij navraag blijkt de uitspraak een voorproefje van een (hernieuwde) poging van de VVD om het budget voor Ontwikkelingssamenwerking te ontmantelen. Ongeveer volgens de volgende logica: ‘We hebben de afgelopen decennia honderden miljarden dollars in Afrika gestoken, en kijk nu toch eens hoe dat continent erbij ligt. Dat helpt dus niet.’ Om woest van te worden. Met exact dezelfde redenering kun je stellen dat ‘we de afgelopen twintig jaar tot drie keer toe vennootschapsbelasting hebben verlaagd, en kijk nu toch eens hoe slecht de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven erbij staat. Dat helpt dus niet.’ Ik ben benieuwd of de belastingverlagingspartij VVD deze logica ook hier volgt. ’s Avonds besluit ik samen met Sjoera Dikkers om in ieder geval een ingezonden brief te schrijven. De volgende dag staat die ook in Metro… op pagina 21… tussen de kruiswoordpuzzels en het weerbericht. Tsja, maar niets terugzeggen was gewoon geen optie.
Vertrouwen
De reacties uit het veld, of beter het gebrek daaraan, baren me echter nog meer zorgen dan het artikel zelf. Op de dag dat de VVD in Metro de ontwikkelingshulp de wacht aanzegt, spreek ik met vijf experts en directeuren van ngo’s over ontwikkelingssamenwerking. In die gesprekken wordt het betreffende artikel meestal schouderophalend afgedaan. Geen woedende betogen of vuurspuwende ogen. Laat staan persberichten om de buitenwacht te laten weten dat er ook nog een andere kant van het verhaal is. Wat is hier aan de hand? Er is met een eenmalig artikel in Metro natuurlijk geen man overboord en één uitspraak van een Kamerlid kan geen aardverschuiving in ons ontwikkelingsbeleid teweegbrengen. Maar het uitblijven van een luid protest tegen deze rabiate VVD-onzin is een van die momenten waarop duidelijk wordt dat de eens zo trotse beweging stuk bij beetje de moed in de schoenen begint te zakken. Men lijkt murw gebeukt en steeds verder in zichzelf gekeerd.
En goed geschouwd is dat ook niet zo verwonderlijk. De effectiviteitscultus heeft zijn vernietigende werk goed gedaan. De ngo’s worden door het voortdurende gehamer op effectiviteit en verantwoording gedwongen om de blik steeds meer op de eigen organisatie te richten in plaats van naar buiten. De eis om eigen fondsen te werven, jaagt organisaties de ‘charimarkt’ op. Dat verhoogt de overhead (het kost 20 eurocent om een chari-euro uit de particuliere markt te halen) en vereist heel andere kwaliteiten dan expertise op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Begrijp me goed: ik heb niets tegen effectiviteit en draagvlak, maar je kunt ook doorslaan. En we sláán door wanneer de roep om meer effectiviteit en meer draagvlak juist leidt tot meer navelstaren en meer overhead. Met voorstellen om het geld na 2006 te verdelen via een tendersysteem zinken we alleen nog maar dieper in het accountancymoeras. Ze zijn bovendien strijdig met het principe dat particuliere organisaties hun meerwaarde ontlenen aan het feit dat ze eigen beleid hebben en geen aannemer zijn van overheidsbeleid. Het wordt hoog tijd voor een nieuwe ‘deal’ tussen overheid en ngo’s. De overheid dient te erkennen dat particuliere organisaties hun taken slechts kunnen vervullen op basis van vertrouwen en continuïteit, de particuliere organisaties moeten zich realiseren dat ze de overheid voor een onmogelijke verdelingsopgave plaatsen wanneer ze zich ieder voor zich blijven melden voor financiering.
Niemand is er in de afgelopen twee maanden in geslaagd om mij het verschil tussen katholieke, protestantse en humanistische hulp uit te leggen. Ik geloof in diversiteit, maar de samenwerking dient echt veel verder te gaan dan de stappen die nu gezet worden.
Klein debat, grote wereld
Wie in Nederland spreekt over ontwikkelingshulp, heeft het al snel over ‘de 0,8’. Ik ben na 250 keer gestopt met turven hoe vaak dit percentage werd genoemd. ‘De 0,8’ is het icoon van het ontwikkelingsdebat en daarmee ook het grootste obstakel. De meest treffende illustratie hiervan was de opmerking van Bert Bakker (D66) aan Hirsi Ali in de beruchte begrotingsbehandeling vorig jaar: ‘Uw wereldbeeld interesseert me niet, als u die 0,8 maar steunt.’ Het maakt pijnlijk duidelijk hoe het ontwikkelingsdebat – niet alleen in Den Haag, maar ook daarbuiten – ervoor staat. We bestrijden niet langer elkaars visie, maar elkaars percentage. Dat debat levert – soms – veel rumoer op, maar leidt niet tot méér en betere ontwikkelingssamenwerking. Meer en betere ontwikkelingssamenwerking bereik je slechts wanneer je de percentages laat voor wat ze zijn en het gevecht aangaat over elkaars visie. Aan dat debat hoop ik een zinvolle bijdrage te kunnen leveren.
In de onlangs uitgekomen Vice Versa staat een uitgebreide terugblik op het woordvoerderschap van Samsom. Hoe stroken zijn vroegere idealen met zijn houding anno 2012? Wilt u deze Vice Versa ontvangen? Neem nu een abonnement en krijg dit nummer nagestuurd!