
Weg met het opgeheven vingertje
Als het om mensenrechtenbeleid gaat, lopen tijdens de Kamerdebatten de gemoederen hoog op. Voormalig minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, kreeg afgelopen tijd te maken met veel kritische vragen van de oppositieleden. Uit het oog sprong de nieuwe implementatie van het beleid, de receptorbenadering, die bij Kamerleden voor veel onduidelijkheden zorgde. Wat wordt er precies mee bedoeld en hoe ziet de uitwerking eruit? Vice Versa sprak met Tom Zwart, hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit Utrecht, directeur van de Onderzoeksschool Rechten van de Mens en ‘geestelijk vader’ van de receptorbenadering.
Voormalig minister Uri Rosenthal van Buitenlandse Zaken was het opgeheven vingertje van Nederland zat. Het mensenrechtenbeleid moest effectiever. ‘Dialoog en concrete samenwerking om de mensenrechten situatie te verbeteren hebben meer nut. Het gaat dus om communicatie in plaats van confrontatie’, zo schreef de oud-minister in een Kamerbrief op 7 maart 2012.
Implementatie van mensenrechten laat vaak te wensen over. Bepaalde landen die een slechte reputatie op het gebied van mensenrechten hebben die worden benoemd en veroordeeld, ofwel naming and shaming. Volgens hoogleraar Tom Zwart kan deze manier van benaderen in sommige gevallen werken, maar er zijn ook landen, bijvoorbeeld China, waar dat niet werkt. Naarmate de Chinezen meer veroordeeld worden, hoe minder coöperatief zij worden en hoe minder zij geneigd zijn om mensenrechten te implementeren. Dat blijkt onder meer uit het wetenschappelijk onderzoek van Ann Kent, The United Nations and Human Rights: the Limits of Compliance.
Als landen mensenrechten schenden en weigeren te luisteren naar de opgeheven vinger, moet er een alternatief worden gezocht. Een alternatief dat recht doet aan de universaliteit van de rechten van de mens, maar ook kan bijdragen aan een betere implementatie. De receptorbenadering kan, volgens Tom Zwart, dat leveren. Die benadering gaat er vanuit dat de ontvangers, om mensenrechten te stimuleren, de sociale instituties van hun land versterken. Denk daarbij aan religieuze en maatschappelijke organisaties, academici, vrouwenorganisaties en dergelijke. Anders dan de rights-based approach van Westerse landen, die er vanuit gaat dat internationale verplichtingen worden omgezet in nationale wetgeving.
De kritiek is dat er bij de benadering sprake zou zijn van cultuurrelativisme, hoe zit dat?
‘Culturele smoesjes kunnen nooit een reden zijn om mensenrechten niet te implementeren. Wanneer een land stelt dat homoseksualiteit niet in hun cultuur past, dan hadden ze het mensenrechtenverdrag van de Verenigde Naties niet moeten ondertekenen. In de internationale verdragen staan duidelijke richtlijnen waar landen zich aan moeten houden. Dat betekent niet dat in alle landen alles op dezelfde manier moet worden gedaan als in het Westen. In een land als Uganda kun je bijvoorbeeld geen queer lifestyle invoeren, maar je moet er wel voor zorgen dat homo’s worden beschermd.’
‘De critici die ons cultuurrelativisme verwijten, vinden veelal dat er maar één manier is waarop je verdragen kunt implementeren en dat is de Westerse manier. Dat is een vorm van cultuurrelativisme, omdat je dan de eigen cultuur boven de teksten van verdragen plaatst. De receptorbenadering zoekt naar mogelijkheden en bestaande lokale waarden binnen de nationale samenleving om mensenrechten te bevorderen. Schieten die tekort dan moet daar een schep bovenop worden gedaan om aan de internationale normen te voldoen.’
Hoe worden binnen de receptorbenadering de lokale waarden op waarde geschat?
‘Alle staten moeten elk jaar rapporteren bij een toezichthoudend orgaan, zoals bijvoorbeeld het Vrouwencomité, het Mensenrechtencomité of het Kinderrechtencomité, en laten zien wat zij doen op het gebied van mensenrechten. Vervolgens zou zo’n toezichthoudend orgaan met de staat in discussie moeten gaan om te kijken of alles wat erin staat wel klopt. Maar tot nu toe focussen die toezichthoudende organen zich alleen op de juridische stappen en instrumenten die staten ertoe zetten om mensenrechten te bevorderen. Dat terwijl veel staten dat juist op een andere manier doen via bijvoorbeeld educatie. In sommige landen is het daarom beter om daarop in te zetten.’
‘Een voorbeeld hiervan is homoseksualiteit in Oeganda. Je ziet dat daar met name een probleem is, omdat er aarzelingen zijn onder de bevolking. Wil je de rechten van homo’s in Oeganda bevorderen, dan zal je rekening moeten houden met dat sommige homo’s worden gezien als verspreiders van Westerse ziekten en kwaad. Dan moet je inzetten op educatie en sociale infrastructuur, dat wil zeggen bestaande verbanden, organisaties, normen en waarden van een gemeenschap, in plaats van het laten aannemen van een wet.’
Wat als de sociale infrastructuur niet meewerkt en de instituties zo slecht zijn dat ze juist het probleem vormen?
‘Dan los je het misschien niet op, maar dan gaan wij daar ook niet in mee. Als de sociale infrastructuur juist gericht is om bijvoorbeeld vrouwenbesnijdenis voort te laten bestaan dan kunnen we met dat land niet uit de voeten, omdat wij juist voor afschaffing zijn. In dat geval werkt de receptorbenadering niet, evenmin als de benadering met het “vingertje”.’
‘In de ontwikkelingssamenwerking is het overigens al gebruikelijker om je te verdiepen in de sociale infrastructuur. Daar is al geleerd dat je niet een oplossing kunt verzinnen achter een computer in Den Haag. Een voorbeeld van deze benadering op mensenrechtengebied is traditonal healing in Zuid-Afrika. De zwarte bevolking die hiv/aids heeft gaat niet naar de Westerse dokters voor medicijnen, maar naar traditional healers waardoor ze ziek blijft of doodgaat. Er is toen besloten om gebruik te maken van de bestaande sociale infrastructuur. Traditional healers zijn gevraagd of zij bereid waren om hiv/aids goed te diagnosticeren en te helpen om mensen het Westerse medicijn te laten gebruiken.’
Hoe kan de receptorbenadering worden gezien in internationaal verband?
‘Wij hebben aan Buitenlandse Zaken een pilot voorgesteld om een paar landen te gaan helpen bij het opstellen van een rapport waar zij juist die sociale instituties breed in uitleggen in plaats van een juridische verhaal over de voortgang van mensenrechten in hun land. Wij praten nu ook met internationale comités die de legitimiteit van het rapporteersysteem willen versterken. De nalatende landen moeten betrokken worden en wij willen daarbij helpen, maar dan moet de receptorbenadering als uitgangspunt worden genomen. Sommigen van die comités lijken dat een interessante gedachte te vinden.’
Wanneer ga je dan wel de confrontatie aan?
‘Dat is een goede vraag, maar die zouden we eerst moeten stellen aan de mensen die de huidige benadering, het “vingertje”, toepassen, die komen aan die vraag niet eens toe. Zij lossen het op met wetgeving, dat vergelijkbaar is met een scheur in de muur waar je behang overheen plakt. De scheur zie je niet meer, maar hij zit er nog wel en dat is wat wij sommige traditionele mensenrechtenbeschermers verwijten. Wij willen de dialoog met mensen in de landen zelf aangaan en zoeken naar sociale instituties die kunnen helpen om mensenrechtenschendingen te beëindigen en mensenrechten te bevorderen.’
‘Als tijdens het gesprek blijkt dat die instituties er niet zijn of dat de sociale infrastructuur zelf mensenrechtenschendingen in de hand werkt, komen we met de receptorbenadering niet veel verder. Maar dat komen we dan met geen enkele benadering. Dat moeten we erkennen en met dat land geen onderzoekssamenwerking aangaan.’
‘Maar als je te maken hebt met gruwelijke regimes die zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen, dan zou ik me kunnen voorstellen dat je wel eerst druk uitoefent voordat je een dialoog aangaat. Het hangt steeds af van de lokale omstandigheden.’
De receptor is een van de gereedschappen uit de kist van de minister, hoe ziet de gereedschapskist er verder uit?
‘In de gereedschapskist zitten de volgende instrumenten: naming and shaming, stille diplomatie, dialoog, sancties en de meest vergaande is gewapend ingrijpen. De receptor zit tussen naming and shaming en stille diplomatie in. Je erkent dus wel dat er problemen zijn op het terrein van mensenrechten maar probeert ze op een constructieve manier op te lossen door out in the open te zijn met de landen en wetenschappers zelf. Soms kan het geen kwaad om in bepaalde landen wel eerst zeer stevig te beginnen om daarmee de grond rijp te maken voor een meer plezierige aanpak.’
In een van uw teksten noem u het traditionele Gacaca Tribunaal in Rwanda als voorbeeld van de receptor, hoe legt u dat uit?
‘Het systeem wordt nu gebruikt om daders van genocide te berechten, dat is een keuze die men in Rwanda heeft gemaakt. Maar omdat het niet gaat om een gestolen koe, maar om genocide, moest die procedure van extra waarborgen worden voorzien om het toch aan de normen van internationale berechtingprocedures te voldoen. Het is een hybride systeem, traditie is gecombineerd met internationale normen, daarom is het een goed voorbeeld van de receptor.
‘Ik als Westerling word niet warm van die manier van berechten. Ik zou niet voor een tribunaal van leken willen voorkomen zonder advocaat. Maar dat is de keuze van de Rwandezen en hun type samenleving. Zij leven in kleine collectieve gemeenschappen en de man die naast jou oogst kan ook de voorganger van de kerk zijn, of degene die het voedsel distribueert. Kortom, als er dan een conflict ontstaat, vertaalt dat zich ook onmiddellijk in andere sociale verbanden. In Afrika is daarom een systeem bedacht waardoor conflicten snel kunnen worden opgelost. Wij in het Noorden vinden dat misschien een moeilijke manier van berechten als het gaat om genocide, maar het past wel in die bepaalde samenleving. Wij moeten dat accepteren zolang de internationale normen maar worden toegepast.’
Zijn de internationale verdragen niet ‘bedacht’ door Westerse landen?
‘Dat is misschien wel waar, maar bijna alle landen hebben die in alle vrijheid geratificeerd. Het heeft wel iets met de machtsverhoudingen in de wereld te maken. 31 van de Afrikaanse staten zijn een partij bij het Internationale Strafhof. Dat doen ze waarschijnlijk mede, omdat dat de voorwaarde is die de Europese Unie stelt voor het geven van ontwikkelingshulp. Ik ga er wel vanuit dat als een staat een verdrag ratificeert, ook beseft dat het daaraan gehouden wordt. China heeft bijvoorbeeld het Economische, Sociale en Culturele Rechtenverdrag van de VN, het Vrouwenverdrag en het Gehandicaptenverdrag met open ogen onderschreven. Dan mag je ervan uitgaan dat China moet begrijpen dat er consequenties volgen als er niet aan die verdragen wordt gehouden.’