
In memoriam: Lei Brouns (1946-2012)
Vandaag blikt hoofdredacteur Marc Broere terug op Lei Brouns, de markante regiodirecteur Zuid-Azië van Terre des Hommes, die afgelopen dinsdag overleed. Een man voor wie ontwikkelingssamenwerking iets was dat je niet van negen tot vijf kon doen maar totale toewijding vereiste. Een lieve zachtaardige Limburger, maar bovenal een beer van een armoedebestrijder.
Het is ongeveer een jaar geleden dat ik samen met Lei Brouns op een terras zat van een café om de hoek bij Terre des Hommes in Den Haag. Eens per jaar keerden de regiodirecteuren van Terre des Hommes allen terug voor een week van vergaderingen op het hoofdkantoor, waar dan over de strategie van de organisatie werd gesproken. En bijna ieder jaar sprak ik dan wel een avond af om bij te praten met Lei Brouns. Zoals altijd was ook die avond vooral Lei aan het woord en luisterde ik geboeid naar zijn verhalen. Bovendien stond er dit keer een cassetterecorder aan omdat ik het gesprek zou gebruiken voor onze serie ‘Oude Meesters Jonge Honden.’ Het interview met Lei werd in januari van dit jaar gepubliceerd in Vice Versa nummer 1.
Burgemeester in Limburg
We hadden het dit keer over een wat zwaarder onderwerp, namelijk het pensioen dat begon te naderen voor Lei. En daar zag hij tegenop. Hoewel hij vast van plan was om in Sri Lanka te blijven, had hij ook wel wat alternatieven bedacht. ‘Mensen vragen mij soms of ik na mijn pensioen terug zou willen keren naar Nederland,’ vertelde Lei. ‘Dan antwoord ik altijd met een knipoog dat ik wel burgemeester zou willen worden van een klein plaatsje in Limburg. Daar hoef ik niet voor betaald te worden. Dan ga ik sociaal werk doen: praten met de mensen, de sociale cohesie terugbrengen, een samenleving opzetten. Telkens als ik even op bezoek ben in Nederland merk ik dat de gemeenschap weer een stukje verder uit elkaar gevallen is. Hoe ik erover denk is dit: in een wijk of dorp woon je met z’n allen en daarom moet je ook sámenleven.’
Hij nam een slok van zijn bier en vervolgde: ‘Ik heb twee broers die in het onderwijs werken. Als ik hun verhalen hoor, vraag ik me af waar mensen in Nederland mee bezig zijn. Altijd dat gezeur over de onderwijzer, en het gebrek aan bereidheid bij ouders om ook zelf hun steentje bij te dragen. Je kunt niet je kinderen op het schoolplein afzetten en denken dat de school het maar lekker uitzoekt. Als ik in India met onderwijsprojecten bezig ben, haal ik meteen de ouders erbij: we zijn van Terre des Hommes en willen jullie helpen met goed onderwijs, maar we doen het wel sámen. Als ouder of als burger heb je ook een verantwoordelijkheid. Dat besef hebben we verloren in Nederland. Met mijn lange ervaring in ontwikkelingssamenwerking zou ik me in Nederland nuttig kunnen maken in projecten om dat sámenleven weer te stimuleren.’
Terwijl we aan het praten waren, liep het kantoor van Terre des Hommes langzaam leeg en liepen of fietsten de werknemers van de organisatie een voor een voorbij. Voor iedereen had Lei wel een grap of gevatte opmerking en zijn zo typerende lach bulderde herhaaldelijk door de Zoutmanstraat.
Een beer van een armoedebestrijder
Lei Brouns was een hele lieve en zachtaardige Limburger, maar ook en bovenal een beer van een armoedebestrijder.
Hij was net twintig geworden toen hij in 1967 naar Kenia vertrok voor de SNV. Zijn ouders moesten nog tekenen omdat hij minderjarig was. Zoals zovele jonge ontwikkelingswerkers in die tijd had hij de Hogere Landbouwschool gedaan. Lei werd ingezet in de landbouwvoorlichtingsdienst van Kenia en woonde in een dorp waar hij een veredelingsfabriek moest opzetten waar pyrethrum vermeerderd werd. Uit dit plantje wordt pyrethrine geëxtraheerd, een natuurlijk insecticide. Als 21-jarige had hij 400 mensen aan het werk. Het leuke vond hij dat pyrethrine een cash crop was. De fabriek exporteerde naar de Verenigde Staten en zo kwamen er buitenlandse valuta het land in. Vijfentwintig jaar later is hij eens een keer langsgegaan en het bedrijf liep nog steeds als een trein. ‘Als ik al die negatieve kritiek op ontwikkelingssamenwerking zie, dan denk ik: hoeveel jaren heeft Kenia nu al profijt van dit bedrijf dat met Nederlandse expertise is opgezet en hoe ontzettend veel inkomsten heeft het land hierdoor al gehad?’ sprak Lei hoofdschuddend.
Als een vis in het water
Na een studie ontwikkelingseconomie in Wageningen en een baan in Botswana kwam hij bij Terre des Hommes terecht, een organisatie waar hij zich als een vis in het water voelde en altijd voor is blijven werken. Vanaf 1989 was hij directeur Zuid-Azië, met Sri Lanka als standplaats. Hij maakte van alles mee. In Bangladesh leerde Lei bijvoorbeeld Mohammed Yunus van de Grameen Bank goed kennen, de man die later de Nobelprijs kreeg vanwege het succes van de microkredieten. Beide heren waren verwoed pijprokers en hadden daardoor een klik met elkaar.
Ze discussieerden er op los. Yunus vond dat kredietverlening alleen maar werkte op het platteland en niet in de stad. Zijn redenering was dat vrouwen op het platteland hetzelfde referentiekader hadden en er een grote sociale controle was, waardoor leningen altijd zouden worden terugbetaald. ‘Ik was het daar niet mee eens’, vertelde Lei me. ‘Juist in sloppenwijken in de stad heb je veel meer economische kansen dan in rurale gebieden, waardoor kredietverlening succesvoller is.’
Toen de tsunami eind 2004 de kusten van Sri Lanka, Atjeh en Thailand verraste, speelde Terre des Hommes een belangrijke rol in de hulpverlening. Doordat men een netwerk van lokale partnerorganisaties had, kon effectief hulp geboden worden. Lei Brouns behoorde samen met zijn collega Frans van Dijk in Indonesië tot de eersten die aan de slag waren.
Maar hier zag Lei ook dat de ontwikkelingssamenwerking aan het veranderen was. Zo kreeg hij te maken met allemaal goedbedoelende Nederlanders die in plaats van te donoren aan giro 555 zelf naar Sri Lanka vlogen om hulp te bieden. Lei kreeg er veel extra werk bij, want tal van avonden gingen op aan het bieden van een vaderlijk oor aan Nederlanders die vastliepen met hun projecten en hun hart kwamen uitstorten. De gesprekken eindigden er vaak mee dat ze dan toch maar liever het geld aan een professionele organisatie gaven in plaats van zelf een weeshuis te bouwen voor wezen die er niet waren.
Concurrentie
Veel erger nog vond Lei het gebrek aan samenwerking tussen professionele ontwikkelingsorganisaties. Toen ik hem een jaar na de tsunami bezocht op Sri Lanka, stortte hij op een dag zijn hart uit tegenover mij. Terwijl we op een terras aan het strand zaten en hij kringetjes geurige pijptabak uitblies, en we een schaaltje versgeroosterde cashewnoten verorberden, vertelde Lei dat er bij eerdere noodhulpacties altijd veel meer samengewerkt werd door Nederlandse hulporganisaties. ‘Dat is allemaal verleden tijd. Organisaties moeten van mevrouw Van Ardenne (de toenmalige minister voor ontwikkelingssamenwerking) laten zien wat hun meerwaarde is en dus is iedereen zich individueel aan het profileren. Hierdoor krijg je competitie en neemt de samenwerking af. Hier in Sri Lanka gingen de samenwerkende hulporganisaties allemaal hun eigen gang en was er helemaal geen contact met elkaar.’
Het waren overigens een aantal internationale organisaties die het nog veel bonter maakten.
‘Ik heb de afgelopen maanden meegemaakt dat hulporganisaties uit de VS, Zuid-Korea en Taiwan hun spandoeken en logo’s over de scholen en huizen van Terre des Hommes heen plakten en ze vervolgens filmden en fotografeerden. Op die momenten heb ik me wel afgevraagd waar we in vredesnaam met dit werk in verzeild zijn geraakt.’ Hier moest Lei overigens wel weer bulderend om lachen.
Gaan voor het werk
Wat Lei Brouns bovenal typeerde is dat hij iemand was die helemaal ging voor het werk. Tijdens ons laatste gesprek in Den Haag spraken we ook over een generatiekloof tussen oude en jongere ontwikkelingswerkers. Ik vroeg Lei of hij tips en adviezen had voor de jongere generatie. Hij antwoordde: ‘Aan jonge ontwikkelingswerkers wil ik zeggen dat ze fingerspitzengefühl moeten ontwikkelen voor het vak. Je moet vooral leren omgaan met mensen en daarin veel tijd investeren.’
Lei dacht even na en vervolgde toen: ‘Een andere belangrijke les voor de jonge generatie is dat je ontwikkelingswerk niet kunt doen van negen tot vijf. Jonge ontwikkelingswerkers zeggen wel eens tegen mij dat ze het onprofessioneel vinden dat ik mijn kantoor aan huis heb. Daar ben ik het dus fundamenteel mee oneens. Regelmatig gaat midden in de nacht de bel. Dan staat er iemand van een partnerorganisatie voor de deur die meer dan een dag heeft gereisd om naar me toe te komen. Uiteraard ga ik dan iets te eten voor hem maken. Als je daar niet tegen kunt, moet je geen ontwikkelingswerker worden.’
Ontwikkelingswerk is iets heel persoonlijks, vond Lei, wat je samen doet met de mensen van de partnerorganisaties die je ondersteunt. ‘Door dat samendoen kun je ook dingen opbouwen. Je kunt het niet afstandelijk doen. Ik merk dat de jongere generatie ontwikkelingswerkers afstandelijker is en om die reden vindt dat ze professioneler is. Maar geloof me: je kunt computers van hier tot ginder hebben die alles kunnen berekenen, maar ontwikkelingssamenwerking is en blijft mensenwerk.’
Hij vond het jammer dat de sector steeds meer aan het doordraven was in een cijfercultuur.
‘De eisen die het ministerie bijvoorbeeld stelt zijn zo ongelooflijk hoog. Wij moeten onze partnerorganisaties nu opkrikken tot een niveau dat ze binnen een paar jaar al zonder onze steun verder kunnen. Kom op, dat doe je nergens. Keulen en Aken zijn ook niet in één dag gebouwd.’
Pensioen
Lei zou in december met pensioen zijn gegaan. Hij kreeg echter longkanker en werd de afgelopen maanden intensief behandeld. Een uitgebreide chemotherapie mocht niet baten. Afgelopen dinsdag overleed hij, 66-jaar oud, bij zijn familie in Engeland. Toch nog net gestorven in het harnas, maar veel te vroeg.
Vaarwel Lei, of zoals ze in Limburg zeggen: Adieu.
Met het diepst mogelijke respect,
Marc Broere