
Smart Five over het veranderende internationale speelveld
Veel ideeën zijn de afgelopen week tijdens het Smart Aid-debat aangedragen om innovatief in te spelen op het verschuivende mondiale krachtenveld. De Smart Five, bestaande uit Amma Asante, René Grotenhuis, Stefan Verwer, Harmen van Doorn en Sara Kinsbergen, laat haar gedachte gaan over deze week met een schuine knipoog naar de actualiteit en de eerdere twee Smart Aid-weken.
Deze week stond in het teken van het veranderende internationale speelveld. Laten we beginnen met een korte terugblik op de week. Peter Konijn van Knowing Emerging Powers neemt een aantal belangrijke trends waar. Een economische verschuiving, waarbij het verschil tussen arme en rijke landen afneemt en de armoede verschuift naar opkomende middeninkomenslanden. En een samenhangende herverdeling van de politieke macht naar deze emerging powers, waar we volgens sommigen ook Afrika onder mogen rekenen. Willen wij als klein kikkerlandje een topsector internationale samenwerking aandragen, dan zullen we alternatieve en innovatieve manieren moeten vinden om internationaal samen te werken. Ook omtrent mondiale publieke goederen.
Eensgezind en tegengesteld
Hoe zou een dergelijke strategie vorm moeten krijgen? Konijn wijst op het belang van bescheidenheid, mondiale kennisuitwisseling en het ondersteunen van consumentenorganisaties in opkomende landen. Waar allen deze week de bescheidenheid en het belang van mondiale kennisuitwisseling onderschrijven, zijn de meningen over het derde punt verdeeld. Bob van der Bijl, directeur van het Netherlands African Business Institute (NABC), en Bert Helmsing, professor aan het Institute for Social Studies (ISS), vrezen voor een voortgezet paternalisme. Van der Bijl meent dat wij ons liever moeten richten op bewustwording van de Nederlandse consument.
Maar volgens Michiel Baud, directeur van het Centre for Latin American Research and Documentation (CEDLA), moet deze angst voor hoogmoed en paternalisme onze actieve betrokkenheid in ontwikkelings- en opkomende landen juist niet weerhouden. Ook Anselm Iwundu, directeur van Fairfood, ziet een actieve rol voor Nederland in het stimuleren van de civil society in opkomende en ontwikkelingslanden en benadrukt daarnaast het belang van eerlijke handel en het actief betrekken van de Nederlandse burger. Tot slot wijst Rolph van der Hoeven, voorzitter van de Commissie Armoedebestrijding en Verschuivende Armoedepatronen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), op de noodzaak tot coherentie tussen Nederlandse ontwikkelingsorganisaties en de overheid.
Hoe kijkt de Smart Five aan tegen deze stroom aan eensgezinde en tegengestelde ideeën en welke aanbevelingen draagt zij aan om als Nederland en als sector innovatief te werk te gaan in deze snel veranderende wereld?
Asante: ‘Wees nederig en charmant’
Net als Konijn juicht Amma Asante, kandidaat-Kamerlid namens de PvdA en zelfstandig adviseur op de thema’s ontwikkeling en migratie, de veranderingen in het internationale speelveld van harte toe. ‘Immers, het biedt ontwikkelingslanden keuzemogelijkheden aan ontwikkelingsstrategieën en donoren, het breekt de macht en arrogantie van het Westen en dwingt tot nederigheid en herbezinning. Wij weten immers niet alles.’
‘Ten tweede is het gedaan met het tijdperk waarin wij ons richten op arme mensen in ontwikkelingslanden en hebben we nu te maken met zelfbewuste middeninkomenslanden. Dat vraagt om een andere, minder betweterige houding. Maar ik deel niet de mening van Konijn dat wij de middeninkomensgroep in die landen moeten benaderen als consumenten. Zijn mensen in die landen nu opeens alleen maar consumenten? Ik denk dat we moeten oppassen voor het maken van deze snelle slagen in ons denken. Zij zijn net als wij mensen die zich bekommeren om de toekomst van hun kinderen, hun baan, de kwaliteit van het onderwijs, democratie en de inrichting van hun directe leefomgeving.’
Graag geeft Asante de ontwikkelingssector een aantal aanbevelingen mee: ‘Wees nederig en charmant, focus meer op mensen dan op landen, omarm nieuwe partners in ontwikkelingssamenwerking zoals het ondernemerschap en dan met name de banenmotor – het midden- en kleinbedrijf, deel ons model voor ontwikkeling maar onthoudt dat het niet dé weg is, ga de grote concurrentie aan in de vorm van samenwerking, ondersteun maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden opdat zij het uiteindelijk zelf kunnen doen op de manier waarbij zij zich prettig voelen, focus op waar wij goed in zijn en waar behoefte aan is en laten we ons als Nederland in internationale verbanden sterk maken voor fair politics en global public goods.’
Grotenhuis: Emerging powers en het einde van een tijdperk
Volgens René Grotenhuis, directeur van Cordaid, had deze week niet beter getimed kunnen worden: ‘Het congres Africa Works van afgelopen maandag, het regeerakkoord en deze week van het Smart Aid-debat. Drie elkaar versterkende signalen die één ding duidelijk maken: We zitten volop in de overgang naar een nieuwe werkelijkheid als het gaat om internationale samenwerking en de strijd tegen armoede.’
Ook Grotenhuis onderschrijft dat de verschuivende mondiale verhoudingen onze inspanningen wezenlijk veranderen. ‘Voor stabiele ontwikkelingslanden zal het klassieke instrumentarium van ODA-gelden voor sociale infrastructuur plaatsmaken voor strategische investeringen in kennisinfrastructuur, in samenwerking ten behoeve van institutionele versterking en in zakelijke investeringen die als hefboom functioneren of als risicokapitaal. De groei van de belastinginkomsten in deze landen en hun eerste schreden op de internationale obligatiemarkt, versterken het beeld van hun positie als volwaardige spelers.’
‘Maar bij dat rooskleurige beeld passen een paar kanttekeningen. De eerste is het probleem van fragiele staten en conflictgebieden en de hele kwetsbare landlocked landen als Niger en Malawi. Daar zal de komende jaren de steun van internationale donoren, ook met klassieke ODA-instrumenten, volop van belang blijven.’ En dit sluit aan bij de reactie van Jeroen de Lange op het interview met Konijn eerder deze week. Grotenhuis vervolgt: ‘Daarnaast blijven de vraagstukken van armoede en ongelijkheid bestaan, ook in middeninkomenslanden. Armoede wordt in een aantal landen meer een relatief dan een absoluut probleem, maar daarmee is het er nog steeds.’
‘Tot slot is het in een globaliserende wereld vreemd te denken dat burgers en maatschappelijke organisaties in het Noorden zich maar niet meer met armoede elders moeten bemoeien. Bob van der Bijl’s opvatting daarover deel ik niet. Dat is meer een reactie op niet meer functionele verhoudingen uit het verleden, dan een toekomstgericht antwoord vanuit mondiaal burgerschap. Bovendien: Als Bob en anderen hartstochtelijk pleiten voor meer betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij internationale samenwerking, waarom zou je dat dan ook niet willen bepleiten voor civil society? Alleen omdat we een verleden met ons meedragen? Dat daagt vooral uit om volop deel te nemen aan de transitie die gaande is.’
Verwer: Civil society in opkomende landen
Stefan Verwer, oprichter en directeur van lokaalmondiaal en sinds 2010 ook directeur van Coolpolitics, is heel toepasselijk net terug van een reis naar emerging power Brazilië. Ook hij ziet de komst van de BRICS-landen als een gegeven. ‘Maar tegelijkertijd moeten we de macht van deze landen niet overschatten.’ Verwer haalt India en Brazilië aan als voorbeelden, waar respectievelijk een slechte infrastructuur en hoge schulden de machtspositie dreigen te ondermijnen.
Desalniettemin ziet Verwer, in samenspraak met de observatie van velen deze week, dat de traditionele grootmachten niet meer om de opkomende machten heen kunnen. Verwer: ‘Konijn signaleert terecht dat de handelsbelangen van de BRICS-landen op gespannen voet kunnen staan met de interne doelstellingen van armoedebestrijding. Ook geeft hij terecht aan dat de nationale civil society in veel van de BRICS-landen een cruciale rol speelt of kan spelen om het buitenlands en binnenlands beleid van deze landen bij te sturen, zodat deze duurzamer wordt en de doelstellingen van armoedebestrijding niet uit het oog verliest.’
‘En juist daar ligt een grote uitdaging: Want waar internationale ontwikkelingsorganisaties zich terugtrekken uit deze opkomende landen en er op vertrouwen dat de lokale overheid de rol van het financieren van maatschappelijke organisaties op zich kan nemen, immers deze landen hebben in principe geld genoeg, gaat de civil society in sommige van deze landen door een diep dal. Internationale donoren trekken zich terug, maar de lokale financiering die daarvoor in de plaats komt, is bijvoorbeeld in Brazilië vooral gericht op service-delivery. Lokale maatschappelijke organisaties lijken daardoor in toenemende mate hun rol als kritische volger van het eigen overheidsbeleid te moeten opgeven, omdat daar simpelweg te weinig geld voor is. Civil society wordt zo dus in het keurslijf van de traditionele ontwikkelingssamenwerking geduwd en juist de advocacy rol van maatschappelijke organisaties, die Konijn terecht zo van belang vindt, komt daardoor steeds verder weg te staan.’
‘Hier ligt dus een rol voor de internationale donorgemeenschap: Dat we ons beleid wijzigen ten aanzien van de BRICS-landen is helder, maar zorg er wel voor dat we juist de rol van civil society als kritische volger van overheidsbeleid blijven ondersteunen. Niet alleen via geld, maar ook door gezamenlijk op te trekken in internationale campagnes. Juist die steun is in de BRICS-landen meer dan ooit nodig.’
Van Doorn: ‘Onszelf opnieuw uitvinden is pas heftig’
Ook Harmen van Doorn, oprichter en directeur van Pifworld, is eensgestemd met de mondiale ontwikkelingen die Konijn waarneemt. ‘Sterke economische groei en gevolgde verschuivende machtsverhoudingen verandert de traditionele Westerse donor-ontvanger relatie en vereist andere innovatieve financieringsstructuren. Hierbij stelt Konijn terecht dat het gaat om het verbinden en bij elkaar brengen van mondiale kennis, waarbij het openstellen van alle partijen van cruciaal belang is. En hier ben ik het roerend met hem eens. Smart aid! Hoe gooien we het roer om? Hoe gaan de huidige ngo’s hun koers veranderen? Het antwoord is simpel: Change only comes by action.’
‘Graag geef ik hierbij een aantal suggesties aan de sector: Ga de samenwerking aan met verschillende ngo’s – groot en klein – die actief zijn in een regio, creëer regionale hubs in de plekken waar je werkzaam bent, maak deze hubs verantwoordelijk voor de communicatie en communiceer decentraal, geef de hubs de middelen om fondsen te werven binnen eigen land, geef deze de verantwoordelijkheid voor inkomsten én uitgaven, ondersteun ze met infrastructuur, kennis en een netwerk en benader bedrijven om regionale joint ventures aan te gaan ten behoeve van duurzame productie en kennisdeling.’ Met deze suggesties legt hij een duidelijke connectie met de innovatieve ideeën aangedragen in de eerdere weken van het Smart Aid debat over de organisatie van innovatie en nieuwe financieringsmogelijkheden.
Van Doorn besluit zijn Smart Five bijdrage met een knipoog naar de actualiteit: ‘Vinden wij het heftig dat ontwikkelingshulp is gekort met één miljard? Verandering is ingrijpender dan we denken. Het bovenstaande doen en onszelf opnieuw uitvinden is pas heftig.’
Kinsbergen: ‘Zit ik maar wat te dromen?’
Ook Sara Kinsbergen, PhD-kandidate aan het Centre for International Development Issues Nijmegen (CIDIN), liet geboeid haar gedachten gaan over de woorden van Konijn. ‘Al lezende probeer ik me een medewerker van één van de vele Nederlandse ontwikkelingsorganisaties voor te stellen: Heeft die tijd om het verhaal te lezen en als die dat heeft, heeft die dan het gevoel dat die hier iets mee moet of kan? Als dat niet het geval is, is dat dan een probleem? Is het niet voldoende als directeuren, strategisch managers of thematische afdelingen kennis nemen van bepaalde ontwikkelingen om ons heen en bepalen hoe daarop in te spelen als organisatie, afdeling of programma?’
Met een blik op de eerdere discussieweken vervolgt Sara: ‘Dan denk ik weer aan wat hoogleraar Kessels in de eerste week van het debat te vertellen had over voorwaarden voor innovatie. Om succesvolle innovaties door te voeren, is het cruciaal dat een hele organisatie doordrongen is van de relevantie om op bepaalde ontwikkelingen in te spelen, en de wijze waarop dit gebeurt min of meer onderschrijft. Dat vraagt er dus allereerst om dat inzichten over nieuwe ontwikkelingen over bijvoorbeeld emerging powers of nieuwe financieringsmogelijkheden zich verspreiden door alle lagen en uithoeken van een organisatie. En dat brengt me dan weer bij het idee van Woertman (week één) dat ik graag weer op de agenda zet: De Better World Campus.’
‘Mijn voorstel? Iedereen actief in de Nederlandse ontwikkelingssector stapt één dag per maand uit de waan van de dag om bijgespijkerd te worden over ontwikkelingen om ons heen. En één keer per jaar geen heidag, nee, een heiweek op de campus, met medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, ministeries, onderzoekers van universiteiten, inspirerende internationale sprekers die ons vertellen wat er volgens hen op de agenda zou moeten staan, brainstorms binnen organisaties en tussen organisaties.’
Sara besluit: ‘En zo doorbreken we dan het volgens Kessels achterhaalde idee, “je ging naar school om te leren en je ging naar het werk om te werken”, en kan een organisatie als geheel innovatief inspelen op veranderende internationale verhoudingen door emerging powers. Of zit ik maar wat te dromen?’