
Re: Better world campus
Op de website van Vice Versa verscheen gisteren het interview met Bert-Jan Woertman waarin onder andere het idee van de Better World campus werd opgeworpen. Vandaag is het tijd voor een reflectie op dit idee en op de verdere visie van Woertman. Ook de praktische invulling van deze ideeën in de OS sector is een belangrijk punt van discussie. Ter reflectie vroeg Vice Versa mensen van zowel binnen als buiten de OS sector om reactie.
Even voorstellen…
De reacties die in dit artikel verschijnen zijn afkomstig van Betteke de Gaay Fortman, algemeen directeur van de Karuna Foundation, Han Gerrits, directeur van de Innovation Factory en professor Ebusiness & IT-industry aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast ook reacties van Michel Groenenstijn, directeur en oprichter van vrijwilligersorganisatie Be More en Marieke de Wal, netwerk coördinator van het Partnerships Resource Centre, een onderzoeksinstituut dat zich richt op samenwerkingsverbanden voor duurzame ontwikkeling.
Een utopie?
Het idee van de OS campus, dat de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, bedrijven, kennisinstellingen en overheden zou moeten optimaliseren, wordt door de vier professionals goed ontvangen. De eerste reactie van Betteke de Gaay Fortman laat dit zien: ‘Het was echt een artikel naar mijn hart en ik vind het een fantastisch idee! Je kunt wel denken dat het een utopie is en dat het in de realiteit toch niet werkt, maar zo kom je nooit verder.’
Dit is volgens Michel Groenenstijn wat het idee juist zo goed maakt: ‘Het is vaak met goede ideeën dat ze eigenlijk heel simpel zijn. Ik denk dat dit ook voor dit idee geldt.’
Dat het opzetten van een OS campus een interessant idee is, daar zijn de vier het over eens en grote adders in het gras lijken er niet te worden gevonden. Wel verschillen zij over de concrete invulling er van. Met name over wie het plan zou moeten uitvoeren en hoe het moet worden vormgegeven zijn de vier het niet geheel met elkaar eens. Daarnaast zijn er volgens hen hier en daar wel kritische kanttekeningen bij het idee en zijn visie te plaatsen.
Van binnenuit of buitenaf?
Het eerste onderwerp waar de meningen over verschillen is de vraag wie het initiatief zou moeten nemen om de campus op te zetten. Waarbij Han Gerrits meteen aan een inspirerend figuur als Nelson Mandela denkt, die als rolmodel goed de eerste stappen zou kunnen zetten, ziet Groenenstijn op zijn beurt meer in een sociaal ondernemer buiten de sector die ‘in staat is een visie neer te zetten die merken en belangen overstijgt.’
Volgens Groenenstijn werkt het beter om de sector van buitenaf te veranderen omdat je dan niet vast zit aan bestaande samenwerkingsverbanden, machtsstructuren en spanningen. ‘Je kunt proberen het huidige systeem te veranderen of je kan er een nieuw systeem naast bouwen en laten zien dat het op een andere manier ook kan. Het laatste is in ieder geval leuker en levert veel meer energie op.’ Deze energie is volgens Groenenstijn ook een belangrijke voorwaarde voor innovatie.
De Gaay Fortman is het niet met deze visie eens en heeft meer vertrouwen in een initiatief dat ontstaat binnen de sector, waarbij een organisatie als Cordaid het voortouw zou kunnen nemen. Volgens de Gaay Fortman zou het project klein moeten beginnen waarna het door eigen succes als een olievlek over de sector verspreidt: ‘Als het initiatief eenmaal successen boekt, gaat het vanzelf.’
Waar zij het alle vier wel over eens zijn is dat de overheid in ieder geval niet de leidinggevende partij zou moeten zijn, zoals Marieke de Wal opmerkt: ‘Als je kijkt naar waar innovatie ontstaat, dan is dat bijna nooit als daar een overheid in het spel is.’
Groenenstijn legt uit waardoor dit volgens hem komt: ‘De overheid heeft als rol om stabiel te zijn en juist niet al te spannende dingen te doen. Als het over innovatie gaat, gaat het per definitie niet over stabiliteit, maar over dynamiek en vernieuwing. Dat type idee past niet bij een overheid en dat zouden ze ook niet moeten willen denk ik, want innovatie is vaak risicovol en je kunt geen risico’s nemen met belastinggeld.’
Face to face of virtueel?
Een belangrijk aspect van het campusidee van Woertman is de overtuiging dat persoonlijk contact door geplande ontmoetingen cruciaal is voor goede samenwerking. In de reacties zien we een tweedeling, waarbij aan de ene kant Groenenstijn en De Gaay Fortman het hiermee volledig eens zijn en Gerrits en De Wal van mening zijn dat er ook andere productieve opties bestaan.
Gerrits spreekt uit eigen ervaring wanneer hij stelt dat virtuele communicatie net zo effectief kan zijn als fysiek bij elkaar zitten. Met een digitaal platform kan iedereen, ook internationale partijen, bijdragen aan een idee. Zo is er ook tijd om een idee te laten rijpen wat leidt tot beter doordachte plannen en projecten. De Wal voegt hier aan toe dat het bijzondere van de ontwikkelingssector is dat mensen niet alleen hier werken, maar vooral ook daar. Maar omdat het niet duurzaam is om continu de wereld rond te vliegen zouden digitale ‘innovatieve hubs’, die overal ter wereld toegankelijk zijn, een goede oplossing bieden.
Wanneer het onderwerp vertrouwen ter sprake komt, zijn ze het er alleen over eens dat fysiek contact wel belangrijk is bij het opbouwen van een vertrouwensrelatie. De Gaay Fortman stelt ook dat het voor een goede samenwerking belangrijk is dat je elkaar eerst goed leert kennen: ‘Je moet dingen samen meemaken en uitdagingen zijn aangegaan om elkaar echt te kunnen vertrouwen.’ Wanneer de vertrouwensband eenmaal is opgebouwd, zijn de reactiegevers het er over eens, kan deze wel digitaal onderhouden worden.
Concurrentie in de OS sector
Een onderwerp dat nauw samenhangt met vertrouwen en dat nadrukkelijk naar voren komt in het artikel van Woertman is de concurrentie in de OS-sector. In het interview vindt Woertman dit verwerpelijk en stelt hij dat niemand bij deze vorm van concurrentie is gebaat. De Gaay Fortman zegt Woertman hierin heel goed te begrijpen en is zelf ook nog steeds verbaasd door het wantrouwen dat in de sector bestaat. Ze vertelt dat ze diezelfde ochtend nog een email had ontvangen van een organisatie die de missers in een project in de doofpot wilde stoppen om te voorkomen dat financiering naar een andere organisatie zou gaan. Onbegrijpelijk, vindt De Gaay Fortman, want ‘fouten maken en daarvan leren is juist de basis van innovatie.’
Groenenstijn en Gerrits zijn minder kritisch over eventuele concurrentie in de OS-sector en stellen dat dit ook functioneel kan zijn. Concurrentie creëert volgens Groenenstijn een bepaalde dynamiek die maakt dat je jezelf en de organisatie waarvoor je werkt steeds wil verbeteren, dat je net die stap extra loopt. Ook Gerrits erkent dit: ‘Concurrentie is positief in de zin dat het er voor zorgt dat mensen elkaar voor willen blijven, dat is het model van de kapitalistische maatschappij.’
Om te zorgen dat concurrentie in de OS-sector niet ten koste gaat van de samenwerking moet je er volgens de heren voor zorgen dat er een gemeenschappelijk belang is. Daarvoor moet er ook een mentaliteitsverandering plaatsvinden, waarbij het idee belangrijker wordt dan het merk of de organisatie. Er moet gekeken worden naar waar de goede ideeën zitten, niet welke naam daar aan vast gekoppeld zit. Zoals De Gaay Fortman uitlegt: ‘We moeten het belangrijk vinden welke kennis we kunnen genereren en welke rol we kunnen spelen, onafhankelijk voor welke organisatie we dat doen.’
Een subsidiepot
Het idee dat Woertman in zijn artikel oppert om één subsidiepot te creëren sluit volgens De Gaay Fortman goed aan op het idee om samenwerking te bevorderen door in plaats van organisaties, projecten en ideeën te financieren. Gerrits ziet een zelfde ontwikkeling al bij universiteiten plaatsvinden bij het binnenhalen van onderzoeksgeld. De verandering in subsidievoorkeur van de overheid resulteert daardoor in meer samenwerking tussen verschillende kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
‘Daarom zie ik het campusverhaal heel erg zitten’, stelt De Gaay Fortman, ‘omdat je ook veel kosten efficiënter kan evalueren, kennis kan delen en ontwikkelingsgeld kan besteden. Ik denk dat er dan ook veel minder middelen nodig zijn dan de regering nu ter beschikking stelt. Er kunnen grotere stappen worden gemaakt met een kleiner budget.’
Het vervagen van institutiegrenzen is volgens Groenenstijn en De Wal een ontwikkeling die strookt met opkomende trends in de samenleving. De arbeidersmarkt wordt steeds flexibeler en mensen werken ook steeds korter voor eenzelfde organisatie. ‘Daarom binden mensen zich ook steeds meer aan een doel dan aan een merk of een logo,’ zoals Groenenstijn stelt. De Wal bevestigt dit: ‘Uiteindelijk werken we niet voor een Cordaid of een ICCO, maar voor die rechtvaardige wereld. Dat idee er weer terug inbrengen, dat zou erg goed zijn.’
Wel wijzen zowel De Wal als Groenenstijn op andere trends die deze samenwerkingsverbanden juist zouden kunnen tegengaan. Door het verminderen van overheidssubsidiestromen worden organisaties meer afhankelijk van de markt en eigen fondsenwerving. Dit zou er volgens Groenenstijn voor kunnen zorgen dat organisaties het eigen merk nog sterker willen neerzetten en beschermen, wat samenwerking tussen organisaties bijzonder lastig maakt. De Wal ziet het huidige decentralisatieproces waarbij veel organisaties hun eigen lokale kantoren opzetten ook als een potentieel obstakel voor goede samenwerkingsverbanden.
Innovatieve ideeën
Het interview met Woertman over de Better World Campus heeft zoals in dit artikel bleek veel verschillende reacties naar voren gebracht. In ieder geval zijn ze het er alle vier wel over eens zijn dat de ontwikkelingssector dringend aan vernieuwing toe is. Maar over de vraag hoe deze innovatie vorm zou moeten krijgen en aan welke voorwaarden deze innovatie zou moeten voldoen, lopen de meningen wel uiteen.
De Gaay Fortman ziet innovatie voornamelijk als een leerproces. ‘Voor mij is innovatie inderdaad leren van je eigen ervaringen en fouten en van die van anderen. Ook is het delen van informatie belangrijk en moet je openstaan om je te laten inspireren door wat anderen doen.’ Openheid is volgens Groenenstijn ook het kernelement van innovatie en van een eventuele campus. ‘Het gaat om toegankelijkheid; het gevoel je vrij te kunnen bewegen en zowel als binnen- en buitenstaander overal binnen te kunnen lopen. Dat is heel belangrijk voor innovatie.’
Volgens De Wal is een belangrijke voorwaarde voor een goede samenwerking respect. ‘Op het moment dat je waardeert wat een ander doet, kun je gaan samenwerken, en op die manier bouw je aan het vertrouwen. Dat maakt dat één plus één drie wordt; vanuit respect is samenwerking ontstaan, en vanuit samenwerking vertrouwen. Uit deze volgorde ontstaat volgens mij de mooiste samenwerking en de beste innovaties.’
Gerrits voegt hier op zijn beurt aan toe dat een langetermijnvisie en een duidelijke focus volgens hem onmisbaar zijn in het innovatieve proces. ‘Bij innovatie is het zo dat projecten mislukken, als dat niet zo is dan heb je niet uitdagend genoeg naar ideeën gezocht. Als een organisatie iedere keer iets anders doet kan je niet van je ervaringen leren. Daarom moeten bedrijven of organisaties een definitie van hun innovatiedomeinen hebben; een beperkt aantal gebieden waarin zij innovatief willen zijn.’
Deze doelgerichtheid is volgens Gerrits niet alleen belangrijk voor organisaties maar ook voor de overheid. ‘Wanneer de overheid besluit meer themagericht te financieren, dan moeten zij thema’s kiezen die lange tijd relevant zijn.’
Realistisch?
Retorisch klinkt zo’n campus natuurlijk geweldig, maar is het volgens de vier professionals ook een realistisch idee om een campus voor ontwikkelingssector op te zetten? Beter samenwerken is volgens allen een voorwaarde voor innovatie en de toekomst van de ontwikkelingssector. Waar De Wal en Gerrits eerder denken aan een virtueel netwerk zijn De Gaay Fortman en Groenenstijn verknocht aan het idee van de Better World Campus.
Zoals De Gaay Fortman enthousiast reageert op de vraag of zij interesse zou hebben in het opzetten van zo’n campus: ‘Ja, ik zou heel graag meedoen. Ik loop hier echt heel erg warm voor. Dit is eindelijk iets dat in potentie een doorbraak kan betekenen. Ook de timing is goed nu het nieuwe kabinet in wording is. Dit kan echt als inspiratiebron worden gebruikt voor de OS sector om zichzelf te hervinden en te bedenken: wat wil Nederland nou precies?’
Groenenstijn gaat zelfs nog een stapje verder en hoopt meteen te kunnen beginnen: ‘Ik vind het een goed idee en ik denk dat het heel erg waardevol is om daar wat mee te doen. Ik hoop dat het idee wordt opgepakt en als jullie dat gaan doen, bel mij gerust!’
Iedere week verzamelen wij reacties van mensen binnen en buiten de OS sector op het interview van maandag. Deze reacties verschijnen iedere dinsdag op de website van Vice Versa.