
Knapen: ‘Geen eenduidige mening’
Staatssecretaris Ben Knapen van Buitenlandse Zaken heeft een Kamerbrief met zijn bevindingen van de gesprekken en discussies over de rol van het maatschappelijk middenveld in internationale samenwerking en de relatie met de Nederlandse overheid gepubliceerd. De brief volgt op een toezegging tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2011 en onder meer een online discussie op de Vice Versa-website vanaf december 2011 tot en met maart 2012.
De Staatssecretaris signaleert vier aspecten die belangrijk zijn ter overweging voor de formulering van het toekomstige beleid over het maatschappelijk middenveld in internationale samenwerking. Hij signaleert de opkomst van het lokale maatschappelijke middenveld, de toegevoegde waarde van Nederlandse en internationale ngo’s, de veelzijdige relaties en grotere diversiteit, en transparantie en regeldruk.
Een nieuw kabinet
Hij vat de visies die hij tegen is gekomen samen en kiest zelf geen kant. Knapen schrijft hierover: ‘Het zal niet verbazen dat er geen eenduidige mening bestond over de rol en toekomst van het maatschappelijk middenveld en de relatie met de Nederlandse overheid, want, de mening daarover hangt immers samen met het belang dat wordt gehecht aan elk van de aspecten die aan de orde zijn gesteld.’ Met het benoemen van de aspecten wil hij bouwstenen aandragen voor het herdefiniëren van het beleid ten aanzien van het maatschappelijk middenveld in internationale samenwerking. Hij vervolgt: ‘Een nieuw kabinet kan die aspecten wegen en duiden bij het uitwerken van een instrumentarium dat past in effectieve internationale samenwerking in de snel veranderende wereld.’
De Staatssecretaris eindigt de brieft met een constatering over de discussie omtrent de relatie tussen de overheid en de ngo’s. Hij doelt hierbij op de kritische kanttekeningen die zeggen dat er een te grote afhankelijkheid zou zijn tussen de twee partijen in de praktijk. Volgens hem heeft deze discussie al gevolgen gehad. Knapen: ‘Ngo’s zoeken actief naar alternatieve financieringsbronnen, veranderen hun dienstverlening en ze sluiten nieuwe allianties. Deze trends kunnen in de besluitvorming van een nieuw kabinet worden meegenomen.’
Tientallen
Om tot deze bevindingen te komen, schrijft hij dat hij met tientallen ontwikkelingsorganisaties, werknemers- en werkgeversorganisaties, niet subsidie ontvangende charitatieve initiatieven, sociale ondernemers, trendwatchers, wetenschappers, burgers en politici heeft gesproken. Daarnaast zou hij op de hoogte zijn geweest van de verschenen visie- en positiepapers van verschillende maatschappelijke organisaties en Partos.
Ook uit wetenschappelijke hoek heeft hij inspiratie geput. Hij schrijft dat het Centre for International Development Issues Nijmegen (CIDIN) op zijn verzoek relevante ontwikkelingen in en rond het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden analyseerde. Hetzelfde geldt voor het European Centre for Development Policy Management (ECDPM) dat een onderzoek uitvoerde naar het beleid van andere donoren op dit terrein. Daarbovenop werd er bilateraal en op internationale fora met andere donoren van mening gewisseld. Tot slot vond er nog een online discussie plaats vanaf december 2011 tot en met maart 2012 bij Vice Versa en One World.
Uit deze bronnen signaleerde hij verschillende trends die, ‘belangrijke vragen oproepen. Deze vragen vormden ook de leidraad voor gesprekken die ik vervolgens met lokale organisaties voerde in Oeganda, Burundi en Bangladesh.’ Hieruit ontstonden de vier bovengenoemde aspecten.
Lees de Kamerbrief hier.