Van Ojik en Ferrier: Gedogen of geloven?

Na de verkiezingen zullen de kaarten in de Tweede Kamer opnieuw zijn geschud. Ook zullen we veel nieuwe gezichten zien. Zo vertrekt Kathleen Ferrier, woordvoerder ontwikkelingssamenwerking van het CDA, na tien jaar uit de Kamer en staat Bram van Ojik, tot voor kort directeur van de afdeling Sociale Ontwikkeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken, op nummer 2 van de kandidatenlijst van GroenLinks. Een openhartig gesprek over het gedogen van beleid dat mede door de PVV bepaald is – en natuurlijk over de toekomst.

Het gebeurt niet vaak dat je op een zonnige vrijdagmiddag op de Oudegracht in Utrecht een CDA-Kamerlid in de etalage van een retro-meubelwinkel ziet zitten. Kathleen Ferrier trekt dan ook veel bekijks terwijl ze met een brede lach en gestifte lippen op een stoel poseert voor de fotograaf, die het idee had opgevat om het afzwaaiende Kamerlid samen met aspirant-Kamerlid Van Ojik op de foto te zetten in een meubelwinkel.

Als de fotosessie is afgelopen en we plaats hebben genomen op een rustig terras achter in de Utrechtse Winkel van Sinkel, stellen we dat de afgelopen twee jaar misschien niet de gemakkelijkste uit hun carrière zijn geweest. Een korte stilte volgt, waarna ze beiden met een volmondig ‘ja’ antwoorden. ‘Dat kun je wel zeggen, ja’, zegt Ferrier. ‘Van alle kanten is er druk op je. De een vindt je een potentiële lafaard en de ander een potentiële verrader.’ Getwijfeld om uit het CDA te stappen heeft ze echter nooit, ondanks dat ze vaak intern moest strijden voor haar eigen idealen. ‘Een politieke partij is geen gezelligheidsvereniging. Wrijving geeft glans.’

Ook voor Van Ojik waren de afgelopen twee jaar niet de makkelijkste uit zijn lange loopbaan binnen de ontwikkelingssamenwerking. ‘Binnen het ministerie vonden wel eens discussies plaats over waar de grenzen liggen van wat je als ambtenaar nog kunt uitvoeren. Of ik eruit was gestapt weet ik niet, dat is een beetje stoer om achteraf te zeggen. Wat ik moeilijk vond was niet eens zozeer het uitvoeren van het beleid, anders moet je geen ambtenaar worden. Dat hoort bij je loyaliteit en professionaliteit. Moeilijk was natuurlijk het voeren van slecht-nieuwsgesprekken, waar ik inmiddels heel bedreven in ben geworden. Maar het allermoeilijkste was het om Kamervragen te beantwoorden van de PVV. Die gingen over zogenaamde OS-maffia, subsidieslurpers, salonsocialisten… Dan bedacht ik: dit is nota bene de partij die ervoor nodig is om dit kabinet te laten draaien.’

Ferrier stemt heftig in: ‘De PVV zei over de Kamerbrief Veiligheid en Rechtsorde dat de ambtenaren het in een dronken bui opgeschreven hadden. Dat is toch ontzettend pijnlijk.’

Gebrek aan niveau

Van Ojik: ‘Een volkomen gebrek aan niveau. Toch moesten wij elke keer weer hun vragen beantwoorden en uitzoeken. Dan voelde ik me wel een beetje burgemeester in oorlogstijd.’

En niet alleen een burgemeester in oorlogstijd. Ngo’s noemen Van Ojik zelfs hun hoop in bange dagen. Als hoofd van de Directie Sociale Ontwikkeling (DSO) op het ministerie van Buitenlandse Zaken was hij verantwoordelijk voor de maatschappelijke organisaties die financiering uit het ontwikkelingsbudget krijgen en maakte hij zich vaak hard voor hun belangen. Zelf is Van Ojik nooit voorstander geweest van de voorgestelde snelle en omvangrijke bezuinigingen, zowel op het maatschappelijk middenveld als op ontwikkelingssamenwerking als geheel. ‘Ik denk dat mensen de ernst daarvan toch onderschatten. We gingen van 0,8 naar 0,7 procent van het bruto nationaal product. Dan lijkt het alsof het wel meevalt, maar we hebben toch voor een flink bedrag moeten schrappen en ook nog voor een flink bedrag moeten ombuigen. Geen enkel ander beleidsterrein moest in zo’n korte tijd zo snel bezuinigen. Daar zijn toch dingen mee kapotgemaakt.’

Kunt u een voorbeeld geven?

Van Ojik: ‘Onze positie op onderwijs bijvoorbeeld. Dat is vanuit mijn laatste functie natuurlijk iets wat me na aan het hart ligt. We bekleedden tien jaar lang een internationale toppositie als het ging om steun aan onderwijs. Nu zijn we tot onder de middenmoot gezakt. Ik vind dat erg. Vind je niet, Kathleen?’

Ferrier:Ik zit daar anders in, ik vind dat ontwikkelingssamenwerking drastisch anders moet. Daarom heb ik er vrede mee als je sectoren loslaat. Het moet natuurlijk wel zorgvuldig gebeuren en in goed overleg met andere donoren. Daarover heb ik staatssecretaris Knapen vaak bevraagd.’

Van Ojik is door schade en schande wijs geworden. ‘Ik heb bijna veertien jaar op het ministerie gewerkt en mijn ervaring is toch dat na alle afspraken in Parijs, Accra en laatst nog in Busan er ontzettend weinig van die donorcoördinatie terechtkomt. Niet alleen Nederland heeft eenzijdig haar prioriteiten en partnerlanden vastgesteld, maar andere donoren doen dat ook niet in overleg. Landen wíllen gewoonweg niet. Dat is een van de grootste zwaktes van ontwikkelingssamenwerking.’

Ferrier is het daar roerend mee eens en maakt een bruggetje van afstemming tussen donoren naar afstemming tussen departementen. ‘Ontwikkelingssamenwerking moet coherent zijn. Niet alleen met andere donoren, maar ook met andere departementen moet afgestemd worden. Dat is voor mij, samen met de vergroening van het ontwikkelingsbeleid, de kern van de modernisering.’

Van Ojik is het met haar eens, maar wil toch even terugkomen op de bezuinigingen. Die slecht-nieuwsgesprekken zitten hem niet lekker en het CDA is daar volgens hem mede debet aan. ‘Voor die modernisering hoef je toch geen bezuinigingen door te voeren? Het CDA heeft tientallen jaren lang de 0,8-procentsnorm helpen beschermen. Waarom is daar nu mee gebroken?’

Daarmee is de discussie onvermijdelijk belandt bij de percentages. Ferrier vindt dat het uiteindelijk niet gaat om de hoeveelheid geld, maar om de politieke keuzes die je maakt. Bovendien is ze al lang blij dat het CDA 0,7 procent in het verkiezingsprogramma heeft weten te behouden. We leggen haar voor dat die 0,7 niet in het conceptprogramma stond, terwijl ze eerder in een interview te kennen had gegeven dat dit percentage ‘in de aderen van het CDA zit’. Ze geeft een gewiekst antwoord: ‘Dat blijkt ook, want de leden hebben gestemd en het zit er weer in.’

‘Het was zo vanzelfsprekend dat ze het zijn vergeten op te schrijven’, grapt Van Ojik ertussendoor.

‘Dát is het’, lacht Ferrier. En dan serieus: ‘Je hebt natuurlijk wel te maken met een groeiende groep in onze samenleving van mensen die zich afvragen waarom wij in economisch zware tijden nog al dat geld aan het buitenland geven. Mensen zijn sceptisch over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Dat reken ik mezelf ook aan als volksvertegenwoordiger. Waarom ben ik er zo slecht in geslaagd om mensen de vele successen te laten zien die wij geboekt hebben met ontwikkelingssamenwerking? Daar ligt wel een belangrijke taak, ook voor jou straks Bram.’

Verbinden van de armoede-agenda

Van Ojik heeft echter zijn twijfels of het gebrek aan draagvlak daardoor komt. ‘We hebben al zo vaak uitgelegd wat hulp voor effect heeft en toch is het niet gelukt om het draagvlak zo stevig te maken dat mensen in tijden van bezuinigingen het budget willen behouden. Dus er is iets anders aan de hand. Ik was laatst bij mijn Britse collega’s van Department for International Development en daar viel mij op dat bijna alle succesvolle ngo’s ook in eigen land werken. Zij verbinden de internationale armoedeagenda met de sociale kwestie in Engeland zelf. Ten tweede hebben ze in Engeland heel goed door dat ontwikkelingssamenwerking ook in het eigenbelang is om de Britse invloed in de wereld te houden. In Engeland weten ze precies hoeveel de OS-sector bijdraagt aan het bruto nationaal product. Ten derde is internationale samenwerking daar heel sterk verankerd in de wet.’

Ferrier knikt en vult aan: ‘Wat de Britten ook heel goed doen is dat ze in al hun speeches, van de premier tot de minister van Onderwijs en de minister van Huisvesting altijd het belang voor Engeland van internationale betrokkenheid benadrukken. Het is de mensen met de paplepel ingegoten. Bij ons is ontwikkelingssamenwerking altijd geïsoleerd geweest van andere beleidsterreinen en dat werkt ons nu tegen.’

Van Ojik: ‘Goed punt. De minister van Financiën van Groot Brittannië heeft van oudsher een voorlopersrol gespeeld als voorvechter van de zaak van internationale samenwerking. Wij hebben Jan-Kees de Jager, maar die hoor je er niet over. Bij ons is het geen issue voor niet-OS-specialisten.’

Ferrier slaat nog net niet met de vuist op tafel, maar valt hem met verve bij. ‘Maar dat is nu precies het probleem! Daarom hamer ik op de coherentie van beleid. En daar moeten we wel aan timmeren, Bram, anders gaat het nog langer door!’

Maar Van Ojik’s punt is dat juist CDA-lieden hier onvoldoende werk van hebben gemaakt. ‘Jij zet je daar wel voor in, Kathleen, maar kijkende naar de CDA-bewindslieden is het track record niet heel goed. Staatssecretaris Knapen doet weinig aan coherentie. Ook Henk Bleker van Landbouw en Jan Kees de Jager van Financiën blinken niet uit in het rekening houden met de belangen van ontwikkelingslanden in hun beleid. Noch in het landbouwbeleid, noch in het financieel beleid, noch op het gebied van wapenexporten of migratie is daarmee een sprong gemaakt. GroenLinks zegt: als wij invloed krijgen in de regering gaan wij dat anders doen. Maar we hebben het CDA daar wel voor nodig. Daarom is het zo jammer dat jij weggaat, Kathleen.’

Jullie brengen coherentie beiden als iets nieuws, maar bestaat deze discussie al niet heel lang?

Ferrier: ‘Toen ik in de Tweede Kamer kwam ging het alleen om de hulpagenda. Dat boek moet nu een keer dicht. Daarbij moeten we ook kijken naar de post-2015 agenda. Dan gaat het niet meer over ODA [welke ‘hulp’ valt onder de internationale criteria van Official Development Aid, red.] of over 0,7 of 0,8 procent. Je moet een andere internationale agenda opstellen en andere financieringsbronnen vinden, bijvoorbeeld een belasting op flitskapitaal om ontwikkelingsprogramma’s ter behoud van globale publieke goederen te financieren.’

De ambtenaar Bram van Ojik heeft ooit gezegd: iedereen heeft het over vernieuwing, maar traditionele vormen handhaven is al moeilijk genoeg. Vindt u dat nog steeds?

Van Ojik: ‘Ik vind inderdaad dat je moet uitkijken. Vernieuwing is op zichzelf niet per se een deugd. Ontwikkelingslanden willen de Millenniumdoelen in 2015 bereiken en ze willen graag dat wij een bepaald percentage van het bruto nationaal product aan ontwikkelingssamenwerking uitgeven. Verder willen ze graag toegang tot onze markten en het recht krijgen om hun eigen markten te beschermen. Deze agenda bestaat al 30 tot 40 jaar. Er is nog steeds oneerlijke handel, er is nog steeds schuldenproblematiek, er is nog steeds milieuproblematiek. Iedereen heeft er vaak de mond vol van dat het allemaal anders en nieuw moet, terwijl ik dan denk dat we eerst maar eens moeten proberen de oude afspraken eens te realiseren. Breng de Wereldhandelsorganisatie-afspraken eens op niveau, voer je klimaatafspraken uit.’

Pijn

We leggen aan beiden de vraag voor of je kunt stellen dat het de politici zijn die ontwikkelingsorganisaties weer terugjagen naar de hulpagenda’s? Ze worden steeds meer de markt op gestuurd. SNV moet zelf de broek ophouden en Cordaid gaat een sociale onderneming met business units worden en projecten uitvoeren voor de Wereldbank en de Bill Gates Foundation. Ze neigen zo weer terug te gaan naar traditionele hulpprojecten.

Ferrier is niet onder de indruk van onze aanname. ‘Dat ontwikkelingsorganisaties breder gaan kijken en de markt opgaan hoeft niet te betekenen dat je teruggaat naar hulp. Ik vind het interessant om te zien wat Cordaid nu doet. Hoe ze in veel bredere netwerken van organisaties wereldwijd op basis van gelijkwaardigheid ervaringen uitwisselen. Ook is het interessant dat je kijkt hoe je als ontwikkelingsorganisatie je deskundigheid en wereldwijde contacten ook in Nederland kunt inzetten. Ik heb gezien hoe Braziliaanse ngo’s armoede bestrijden: daar kunnen wij in Nederland ontzettend veel van leren. Daarmee onderbreek je ook die hulpgedachte. Het is allang niet meer zo dat alleen wij het geld, de wijsheid en de rijkdom in pacht hebben.’

Van Ojik: ‘Het is echter niet alleen een kwestie van leren van hen. Zuidelijke ngo’s zelf zeggen primair: probeer ook als noordelijke ngo je eigen samenleving kritisch onder de loep te nemen. Nederland is een belastingparadijs. Zo’n 600 miljoen euro aan belastingopbrengsten per jaar worden hier in Nederland weggesluisd uit arme landen. Neem als Nederland, als exporteur van landbouwproducten, als haven voor belastinggelden, als doorvoerhaven van medicijnen, je eigen verantwoordelijkheid. Dat kan soms ook pijn doen voor je eigen samenleving.’

Ferrier, heftig: ‘Dat móet ook pijn doen! Laat dat maar alsjeblieft duidelijk worden. Ook om te laten zien dat frauduleuze zaken niet alleen daar gebeuren maar ook hier.’

Dit is een verkorte versie van het interview met Bram van Ojik en Kathleen Ferrier dat in Vice Versa nummer 4 dit jaar verscheen. Het hele interview lezen? Neem een abonnement en krijg Vice Versa 4 nagestuurd.

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
11 september 2012