Kees de Ruiter (ICCO): ‘Het is koloniaal om Nederlandse programmaverantwoordelijken naar Indonesië te laten komen’

 

De afgelopen jaren zijn steeds meer Nederlandse ontwikkelingsorganisaties gaan decentraliseren door wereldwijd regiokantoren op te zetten. Bij decentralisatie wordt de verantwoordelijkheid gedeeld en het uitvoerende werk naar de regiokantoren verplaatst. Hierdoor kunnen ontwikkelingsorganisaties makkelijker samenwerken met lokale organisaties en zijn ze beter geïnformeerd over de lokale context en ontwikkelingen. Wat waren voor Hivos, MDF en ICCO de belangrijkste drijfveren om te gaan decentraliseren? En s het decentralisatieproces voor hen succesvol? De regiodirecteuren van Hivos,  MDF en ICCO in Indonesië geven in een drieluik hun visie hierop. Hieronder het laatste interview met regiodirecteur Kees de Ruiter van ICCO.

In 2005 vond er bij ICCO een ingrijpende organisatie en heroriëntatie op het werk plaats. Meer verantwoordelijkheid voor ontwikkelingsprocessen kwam in de ontwikkelingslanden zelf te liggen en dit was het begin van het decentralisatieproces. Anno 2012 heeft de ontwikkelingsorganisatie zeven regiokantoren. ICCO heeft internationale en regionale adviesraden opgericht om ruimte te geven aan een onafhankelijk geluid. Ze geven een strategisch advies over de belangrijkste regionale ontwikkelingen en de beoogde beleidskeuzes. Met de invoering van de regionale adviesraden is de zeggenschap gedecentraliseerd.

Kees de Ruiter is een ICCO-man in hart en nieren en zet zich al meer dan 22 jaar voor deze ontwikkelingsorganisatie in. Hij heeft veel en uiteenlopende functies vervuld in zowel Nederland als Vietnam. De Ruiter is sinds 2010 de manager van het ICCO en Kerk in Actie-regiokantoor op Bali in Indonesië. In 2009 is hij naar Indonesië gekomen om het regiokantoor op te zetten en alle praktische zaken te regelen. Op 1 augustus 2010 vond de officiële opening op Bali plaats. Het regiokantoor bedient zes landen: Indonesië, Papua Nieuw-Guinea, Myanmar, Cambodja, Vietnam en de Filippijnen. ICCO ondersteunt hier ongeveer 200 ontwikkelingsprojecten die door lokale partnerorganisaties worden uitgevoerd.

Waarom is ICCO gaan decentraliseren?

‘Een van de belangrijkste redenen was om de beslissingsbevoegd in de regio´s neer te leggen. Het zijn lokale programmaverantwoordelijken en de regionale ICCO-raad die de verantwoording voor het programma dragen. De programmaverantwoordelijkheden kennen het land, de lokale context en de taal zoveel beter dan we vanuit Nederland ooit zouden kunnen doen. De regionale raad van Zuidoost-Azië  adviseert mij op strategisch niveau over welke kant we op moeten. Dit vind ik één van de sterke kanten van ons decentralisatiemodel. We zetten een regionaal beleid uit met lokale mensen, zodat we een sterk regionaal programma in de zes landen uitwerken die onderling met elkaar verbonden zijn. De regionale raad  bestaat uit negen personen die uit de regio afkomstig zijn en zeer diverse achtergronden hebben. Het zijn capabele mensen die het lokale maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. De regionale raad komt twee keer per jaar bijeen.’

‘Een tweede belangrijke reden voor het decentralisatieproces is dat we ons dichterbij de lokale context en de projecten begeven. Ik kan het me nu haast al niet meer anders voorstellen. Ik vind het koloniaal om Nederlandse programmaverantwoordelijken naar Indonesië te laten komen die dan zogenaamd weten en bepalen wat goed voor het land is. Het past bij de tijdsgeest dat dit nu voorbij is. De laatste reden heeft met fondsenwerving te maken. Veel institutionele donoren vereisen een veldkantoor om aanspraak te kunnen maken op de fondsen die zij ter beschikking stellen. We zijn steeds minder afhankelijk van fondsen van de Nederlandse overheid. We kunnen door onze lokale aanwezigheid meer doen met investeringen, leningen en garanties. We worden hierdoor een interessantere partij om mee samen te werken voor het bedrijfsleven.’

Waarom is er voor Indonesië gekozen?

‘Voor ICCO en Kerk in Actie is Indonesië van oudsher het belangrijkste en grootste land in de regio. De meeste programma’s vonden hier plaats. De keuze om ons in Indonesië te vestigen, was dus eenvoudig te maken.’

Bali is vooral bekend als toeristenbestemming. Waarom zit het regiokantoor op Bali?

‘Dat moet ik altijd uitleggen. Bali en ontwikkelingswerk, die twee lopen niet lekker samen. We waren bang dat als we vanuit Jakarta zouden opereren onze werkzaamheden in Indonesië nog belangrijker zouden maken. Als regiokantoor willen we echter de aandacht over de zes landen eerlijk verdelen. De meeste projecten in Indonesië vinden in Oost-Indonesië plaats. Bali is een ideale hub om daar naar toe te vliegen. Verder kom je dan op hele praktische redenen uit. Zo heeft luchtvaartmaatschappij Air Asia bijvoorbeeld dagelijks meerdere en spotgoedkope vluchten naar de regiolanden. Het regiokantoor op Bali kost een fractie van wat je zou betalen in steden als Jakarta of Manilla. Onze werknemers komen op de fiets naar kantoor, dat is niet voor stellen in veel Aziatische steden waar je al snel anderhalf uur met de auto in de file staat. Kortom, we houden de overheadkosten laag, het is een centrale locatie in de regio en de woon- en leefomstandigheden zijn prettig.’

Is ICCO met een regiokantoor in Indonesië nog steeds niet ver verwijderd van de andere landen?

‘Dat klopt. We hebben een kantoor met 19 stafleden die uit de regiolanden komen waar we werken. Er wordt veel en meestal lang gereisd naar de  regiolanden. In Myanmar gaan de ontwikkelingen zo snel dat je er bovenop moet zitten en dan ben je vanuit Indonesië te ver weg. Daarom hebben we daar nu een lokaal kantoortje met één werknemer zitten.’

Welke invloed hadden de bezuinigingen van de afgelopen jaren op uw regiokantoor?

‘De overgang naar MFS-II hield voor ICCO in dat we met bijna 50% gekort werden voor de periode 2011-2015. Er is dus veel minder te besteden en ICCO moest ingrijpende keuzes maken. Mijn regiokantoor had opeens met 60% minder inkomsten te maken.  We hebben ons daarom teruggetrokken uit Oost-Timor en de Solomoneilanden. Het voordeel is dat er veel meer een thematische focus en verdieping is gekomen. We zijn gestopt met onze onderwijs- en gezondheidszorgprojecten  We houden ons voornamelijk nog bezig om de toegang tot natuurlijke hulpbronnen, zoals land, bos en water, te verbeteren voor de meest achtergestelde groepen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor economische ontwikkeling waar we tegelijkertijd aan werken.’

Wat kan het regiokantoor doen met een jaarbudget van ongeveer 10 miljoen euro in zes landen?

‘Deze vraag heb ik ook gesteld aan de regionale raad. Zo’n bedrag valt natuurlijk in het niet als je bedenkt dat er in Zuidoost-Azië een half miljard mensen wonen. Toch denk ik dat we een verschil kunnen maken. We richten ons op slechts één onderwerp en dat verbinden we vanuit een regionaal perspectief met elkaar. In deze regio kan je bovendien met 50.000 euro voor een lokale partnerorganisatie best veel doen. Door er eventueel landen uit te halen, kan je als regiokantoor gedeeltelijk je slagkracht verliezen. We werken aan regionale problemen, zoals de invloed van China, het opkopen van landrechten en de productie van palmolie, die zich in alle zes landen voordoen. In juli hebben we uit ieder land drie belangrijke partnerorganisaties bij elkaar gebracht. We hebben een gezamenlijke lobbystrategie over toegang tot natuurlijke hulpbronnen tot stand gebracht. Dit kunnen we alleen doen, omdat we in deze landen samenwerken. Ik vind dit echt een succes te noemen van ons decentralisatieproces.’

Wat is de verbondenheid met het internationale kantoor in Utrecht?

‘Voor het internationale kantoor betekende het decentralisatieproces een grote ommezwaai. Nu werkt er nog ongeveer een kwart van het personeel dat er voorheen werkte. Hun rol is compleet veranderd en ze vervullen nu voornamelijk een faciliterende rol richting de regiokantoren. Het is aanpassen als je van een positie komt waar je aanvankelijk de macht had. Nu loopt dat goed. Het programmawerk en de fondsenwerving zijn gedecentraliseerd. Op het hoofdkantoor zijn een aantal centrale programmaspecialisten aanwezig die de regiokantoren ondersteunen. De afdeling ‘quality & control’ vervult in Utrecht een belangrijke centrale rol. Verder wordt er het projectbeheer met DGIS gecoördineerd en betreffende rapportages verzorgd. Utrecht is tevens belangrijk in het verbinden van de verschillende regiokantoren.’

Ervaar je concurrentie met andere lokale ontwikkelingsorganisaties?

‘Nee, niet echt. In Nederland had ik dat gevoel veel meer. Hier in Indonesië ondersteunen we elkaar waar mogelijk en bovendien komen we elkaar in deze grote regio lang niet altijd tegen.’

Is er sprake van oneerlijke concurrente met lokale organisaties?

‘We hebben nadrukkelijk gecommuniceerd dat waar het om fondsenwerving gaat, we absoluut niet willen concurreren met lokale ngo’s. We dienen alleen voorstellen in waar lokale ngo’s zich niet op kunnen inschrijven. De regionale raad gaf dit ook heel duidelijk aan. Hoe belangrijk fondsenwerving namelijk ook is, op het moment dat je het gaat wegkapen bij lokale ngo’s, dan ben je verkeerd bezig. Dit is voor ons een heel duidelijk uitgangspunt.’

Vind u het decentralisatieproces succesvol?

‘Ja, ik vind het een goede keuze en ik ben tevreden over deze ontwikkeling. Ondanks de tijden van bezuinigingen en het teruglopende draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking vanuit Nederland hebben we een goed lopend kantoor. Het decentralisatieproces heeft goed uitgepakt. Stel je voor dat we die keuze niet gemaakt hadden, dan hadden we de klappen van de afgelopen jaren veel moeilijker kunnen opvangen. Een uitdaging zie ik nog op het gebied van fondsenwerving waar we effectiever en gediversifieerder in moeten worden. We komen uit een luxe periode met relatief veel geld van de Nederlandse overheid, dat is omschakelen dus. We hebben nu veel projectvoorstellen in de pijplijn zitten, maar ontvangen ook veel afwijzingen.’

Waar wil u met het regiokantoor staan in 2020?

‘Ik heb er vertrouwen in dat we in 2020 een sterk regionaal programma hebben. Ik verwacht dat er een betere samenwerking is tussen de programmaverantwoordelijken van de verschillende landen. De regiokantoren kunnen onderling veel meer uitwisselen en beter samenwerken. Ondernemerschap is voor ICCO nog vrij nieuw en zal in 2020 sterk verbeterd zijn. De samenwerking met het bedrijfsleven in Azië biedt veel kansen. We zullen steeds meer een makelaarsrol vervullen en steeds minder als financier optreden. Ik geloof hierbij in capaciteitsopbouw, sociaal ondernemerschap en het koppelen van partijen in ontwikkelingsprocessen.’

Wat zijn de grootste uitdagingen hierbij?

‘Onze rol verandert en daarom is een cultuurverandering binnen ICCO en Kerk in Actie noodzakelijk. Dat gaat niet vanzelf. We moeten daarbij ook personeel met de juiste vaardigheden vinden. En natuurlijk is de Nederlands politiek belangrijk, maar dat is de normale gang van zaken. Ik ben eigenlijk heel positief over de toekomst en zie weinig beperkingen. Ik zie vooral een inhoudelijke uitdaging. Hoe kunnen we voldoende impact hebben in een regio waar zoveel grote krachten een rol spelen? China heeft bijvoorbeeld veel invloed op de landen waar we werken. Voor deze economische grootmacht zijn grondstoffen en voedsel onmisbaar. Dit heeft veel invloed  op de toegang tot land waar we aan werken. De aanwezigheid en onvoorspelbaarheid van China is een onzekere factor voor ons. Hoe gaat zich dat ontwikkelen? Het is daarom essentieel dat rechten van boeren op het lokale niveau worden verbonden met het nationale en regionale niveau om duurzame ontwikkeling te kunnen bereiken. Het bedrijfsleven moeten we steeds meer bij onze werkzaamheden betrekken om een verschil te kunnen maken.’

Wat is uw mening over het debat over ontwikkelingssamenwerking in Nederland?

‘Er vindt tenminste een debat plaats, dat is belangrijk. Het moet echter wel eerlijk zijn. Er komen teveel leugens voorbij waarbij sentimenten en onderbuikgevoelens een te grote rol spelen. Het inhoud van het debat begeeft zich vaak te ver van de realiteit die ik hier om me heen zie. Er is zoveel armoedeproblematiek in de wereld en dan voel ik schaamte als ik merk dat het eigenbelang van het rijke Nederland voorop staat. Met onze partnerorganisaties behalen we veel resultaten. We moeten de problemen in Nederland en Europa wel in het juiste perspectief plaatsen.’

Hasse de Boer volgde afgelopen jaar de masterclass ontwikkelingssamenwerking van Jan Pronk en maakte zijn reis naar Indonesië in het kader van Beyond (y)our World, het journalistieke trainingsprogramma van lokaalmondiaal.

 

Auteur
Hasse de Boer

Datum:
14 september 2012
Categorieën:
Tags: