
Boekrecensie: Met solidaire groet
Nederland kende vroeger een bloeiende solidariteitsbeweging met Vietnam. En nog steeds is het Medisch Comité Nederland Vietnam actief en zelfs lid van MFS-2. Hans Beerends, auteur van diverse boeken over de geschiedenis van de derdewereldbeweging, recenseert het onlangs verschenen boek ‘Met Solidaire Groet, De geschiedenis van 40 jaar Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam.’
De jaren zestig waren zoals bekend jaren van verontwaardiging, politieke actie en verzet tegen de elite – of in het jargon van die jaren – verzet tegen de autoritaire, paternalistische, zelfgenoegzame en hypocriete gezagsdragers.
De napalmbombardementen op Vietnam werden voor de protestgeneratie het ultieme bewijs dat het heersende gezag en de oudere generatie die dit gezag steunde van geen kant deugde.
Er kwamen Vietnamdemonstraties, Vietnamteach-ins, een Vietnambulletin, jongeren voor Vietnam, inzamelingsacties als fietsen voor Vietnam, breien voor Vietnam, medicijnen voor Vietnam en nog heel veel meer groepen die zich allemaal voor Vietnam gingen inzetten.
Twee van die solidariteitsgroepen bestaan nog steeds en wel het Medisch Comité Nederland Vietnam (MCNV), opgericht in 1968, en het Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam, Laos en Cambodja (KWT) uit 1971.
Hoog klassenbewustzijn
De oprichting van het KWT was een initiatief van het uit 1946 stammende Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers (VWO) en de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders(BWA) uit 1969. Vooral de BWA, de naam zegt het al, was een uit de studentenbeweging voortgekomen kritische organisatie met een hoog klassenbewustzijn. Doel van het Komitee was ‘het uitdenken, (doen ) uitvoeren, coördineren en ter beschikking stellen van wetenschappelijke en technische arbeid ten behoeve van de Democratische Republiek Vietnam en de bevrijdingsbewegingen in Zuid Oost Azië.’
Studenten en staf van verschillende hogescholen ontwikkelden in de daaropvolgende jaren, draagbare operatieverlichting met handdynamo, sterilisatiesets voor chirurgische instrumenten, geluidsversterkers, super 8 filmprojectoren en een compleet filmlaboratorium.
Vorig jaar bestond het komitee veertig jaar en Peter de Goeje, vanaf 1971 tot de dag van vandaag betrokken bij het komitee, schreef een boek over het wel en wee van al die jaren.
Idealistische mentaliteit
Het boek is een chronologisch en minutieus verslag van de belevenissen van het komitee.
Alle projecten en alle bezoeken van Nederlandse delegaties naar Vietnam en Vietnamese delegaties naar Nederland passeren de revue. Het boek is tevens een beschrijving van het leven van Peter de Goeje en daar bovenuit geeft het een beeld van de idealistische mentaliteit die vanaf eind jaren zestig tot begin jaren tachtig hoogtij vierde in Nederland, en de verschuiving naar het zakelijke individualistische marktdenken in de jaren daarna.
Het produceren van operatielampen in de jaren zeventig bijvoorbeeld werd niet alleen belangrijk gevonden voor Vietnam, maar minstens zo belangrijk was het dichter bij brengen van een socialistische meer rechtvaardige samenleving in Nederland. Door gezamenlijke arbeid en door het betrekken van buurtbewoners bij dit werk hoopte men dat het maken van operatielampen zou overgaan naar het ijveren voor woningverbetering, strijden voor werkgelegenheid etc; kortom strijd voor Vietnam moest samenvallen met strijd voor de buurt. Amsterdammers in beweging brengen voor de volkeren uit Indo-China uit menslievendheid, zo lees je in geciteerde discussiestukken, ‘is meegenomen maar beter is het vanuit politieke overtuiging want daar heb je ook wat aan als het om de tegenstellingen in Nederland zelf gaat.’
De wind mee
Ook subsidieverstrekker NCO of de Cie Claus zoals zij bij haar oprichting in 1970 genoemd werd, eiste dat informatie, actie of geldwerving voor Vietnam (en dat gold ook voor Angola, Zuid Afrika, etc) gekoppeld moest worden aan mondiale bewustwording van de doelgroep via vormingswerk. Met het aantreden van het kabinet Den Uyl (1973-1977) kreeg het komitee de wind mee. Het komitee ontving van minister Pronk 1.1 miljoen gulden voor de financiering van een tractorrevisiewerkplaats en een filmlaboratorium in Vietnam.
Dat zo’n klein komitee van een kapitalistische staat geld ontving wekte enige verbazing. Ook Pronk ging er vanuit dat het komitee het bedrag tot de laatste cent goed zou besteden. Aangemoedigd door dit succes vroeg men het jaar daarop 1.650.000 gulden aan en ook die aanvraag werd goedgekeurd. Men had bij die tweede aanvraag, zeer waarschijnlijk met succes, ook een post ‘salaris voor een coördinator’ in Nederland kunnen indienen. Maar, zo schrijft Peter de Goeje: Zoiets deed je niet. Geld verdienen aan de strijd in Vietnam was in die jaren taboe.
Woongroep
Als rechtgeaard activist was Peter de Goeje niet voor de wet getrouwd en al helemaal niet voor de kerk, woonde ook niet samen maar was lid van een woongroep. Een woongroep in die jaren was een politieke keuze. Men zette zich af tegen het traditionele, beklemmende en vrouwonderdrukkende huwelijk en koos voor een ‘gezinsdoorbrekende’ woonvorm.
Met zijn vriendin en twaalf andere studenten en net afgestudeerden, allemaal politieke activisten, kochten ze in Amsterdam een oude timmerfabriek en werkten een jaar lang alle weekenden en vakanties aan het opknappen van het pand. Samen wonen, samen actie voeren en samen de kosten dragen voor wonen en eten, dat was het ideaal.
De helft van de woongroepers had een goed betaalde baan, veelal op universitair niveau en de afspraak was dat ‘veelverdieners’ meer in de gezamenlijke pot stopten dan de ‘weinigverdieners.’
Ideologische discussies
Dat leidde soms tot ideologische discussies. Ter illustratie hieronder een passage uit een discussie over een voorstel van woongroeper Trudie waarbij de ‘hoogstverdieners’ werd gevraagd vijf maal of op zijn minst driemaal zoveel in te leggen als de ‘laagstverdieners’:
Trudie: ‘In de huidige maatschappij worden mensen gewaardeerd naar de hoeveelheid geld die ze verdienen. Ik ga er vanuit dat wij dat juist niet willen. Dat wij mensen beoordelen op hun integriteit en maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel.’
Suzan: ‘Soms gaat geld verdienen samen met verantwoordelijkheidsgevoel.’
Gerard: ‘Het gaat om het principe dat mensen met meer inkomen meer moeten betalen.’
Alex: ‘Dat is ons uitgangspunt maar de kwestie is hoe we onderling de lasten verdelen.’
Trudie: ‘Ik ga door met mijn verhaal. Als we onszelf bekijken, mogen we denk ik stellen dat we ons allemaal inzetten voor de maatschappij, ieder op zijn of haar manier. Vinden we het dan terecht dat de een veel meer geld heeft dan de ander omdat we nu eenmaal onder kapitalistische verhoudingen werken? Of corrigeren we deze financiële ongelijkheid volgens onze maatstaven?’
De ‘hoogstverdieners’ kwamen nog met argumenten dat driemaal zoveel toch ook redelijk was, maar zeiden dat als anderen vijf maal wilden, ze zich daar ook wel in konden vinden.
Na de overwinning van de Vietnamezen op de Amerikanen in 1975 ijverde het Komitee voor het opzetten van samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse Universiteiten en de Universiteit van Hanoi. Na enkele jaren lobbyen lukte dat ook en Peter de Goeje kwam in dienst van Buro Buitenland van de Universiteit van Amsterdam (overigens na nauwgezet gewetensonderzoek of hij wel geld mocht verdienen aan Vietnam). In diezelfde jaren kreeg de sympathie voor Vietnam bij publiek en politiek een flinke knauw door berichten over ‘Vietnamese bootvluchtelingen’ en de massamoord in Cambodja door de Rode Khmer.
Politieke verschillen en bureaucratie
In 1983 wilde ontwikkelingsminister Eegje Schoo (VVD) de financiering van de universitaire samenwerking stoppen. Na veel discussie in de Tweede Kamer werden 14 van de 17 projecten afgekeurd. De universiteiten van Amsterdam en Wageningen besloten vervolgens de afgekeurde projecten uit eigen middelen te financieren. De projecten waren gered maar besluitvorming binnen de universiteiten en tussen de diverse afdelingen kreeg te maken met onderlinge competentie, politieke verschillen en veel bureaucratie.
Over de samenwerking had Pronk in 1985, tot vreugde van Peter, nog betoogd dat deze vooral gezien moest worden als een uitdrukking van academische solidariteit maar een paar jaar later stelde Karel Jan Gevers, voorzitter van het college van bestuur, dat samenwerking niet zozeer een kwestie was van solidariteit maar meer het belang van de universiteit moest dienen.
Voor Peter werd het een moeilijke tijd: solidariteit werd een belegen begrip, de rechtvaardige socialistische maatschappij waar hij en zijn vrienden voor gevochten hadden was verder weg dan ooit, de woongroep was uit elkaar gespat en ook in zijn tweede woongroep werd na veel discussies het gemeenschapsideaal ingeruild voor een individuele zakelijke opstelling.
Frustraties
Hij moest zo goed en zo kwaad als dat ging schipperen tussen individuele belangen, politieke visies en strategische opstellingen, maar kon niet voorkomen dat hij in verschillende conflicten verzeild raakte. In 1989 liep een conflict met zijn directe baas gigantisch uit de hand. Het leek, zo schrijft Peter ‘of de frustraties uit mijn hele leven in één keer naar boven kwamen. Ik knalde uit elkaar van woede en schreeuwde nog voor iemand anders had kunnen reageren: je bent een laffe draaikont. Een kwakende kikker, Kermit de Kikker, zo weggelopen uit Sesamstraat, een klootzak. Je moet nu meteen opsodemieteren anders gooi ik je deze kamer uit.’
Vanaf 1990 krijgt de universitaire samenwerking nog meer een zakelijk karakter. Nederlandse universiteiten gaan verdienen aan het uitvoeren van projecten en Peter is verplicht zijn eigen salaris terug te verdienen uit wat Vietnamprojecten opbrachten. Rond 2000, na de zoveelste samenvoeging van diverse faculteiten, vond professor Hoogland van de nieuwe faculteit Natuurwetenschappen ontwikkelingssamenwerking van geen belang voor de faculteit en vanuit deze gedachte hief hij het Bureau Buitenland op.
Ranglijst
Bestaande universitaire samenwerkingsprojecten gingen, als een faculteit dat persé wilde, nog wel door en Peter kon vanuit een zijdelingse positie nog wel invloed uitoefenen.
In de nieuwe eeuw, zo schrijft Peter in het laatste hoofdstuk, ‘is het bestuderen van ontwikkelingsproblemen door de universiteit al lang uit haar doelstelling verdwenen. De universiteit hecht nu vooral belang aan welke plaats zij inneemt op de ranglijst van universiteiten in de wereld.’
Toen Peter in 1971 samen met anderen het komitee oprichtte was hij 27 of 28 jaar. Bij het veertig jarig bestaan van het Komitee moet hij 67 of 68 jaar geweest zijn. Hij is gepensioneerd naar ik aanneem, alhoewel dat nergens vermeld wordt.
Waarschijnlijk ziet hij zichzelf ook niet als een gepensioneerde activist en werkt hij nog steeds als vrijwilliger voor een of ander Vietnamproject. Om met een song uit de jaren zestig/zeventig te eindigen: Old soldiers never die they just fade away.
Peter de Goeje
Met solidaire groet, Technische en wetenschappelijke hulp aan Vietnam
KIT publishers Amsterdam ( 2012 )