Beschouwing: Topsector

Voor de coverstory van Vice Versa #3 vroegen we verschillende OS’ers of de ontwikkelingssector met een goed gevoel op vakantie kan. Hun reacties heeft u in dat nummer kunnen lezen. Marc Broere voegt in zijn beschouwing de zijne toe. Hij vindt dat de sector best een zorgeloze vakantie verdiend heeft. Niet zozeer omdat de bezuinigingen voorlopig zijn afgewend, maar omdat de bewogen eerste helft van 2012 ons een aantal positieve dingen heeft gebracht.

We hebben dit voorjaar een miraculeuze ontsnapping gezien. Met dank aan Geert. Zo zorgde de man die het eigenlijk helemaal wil afschaffen ervoor dat er vooralsnog geen bezuinigingen komen. Maar belangrijker nog is dat de eerste helft van 2012 ons een aantal positieve dingen heeft gebracht.

Zo was de oppositie in de samenleving tegen de geplande bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking feller dan het kabinet waarschijnlijk had gedacht. De voorstanders van de ontwikkelingssamenwerking kropen uit hun schulp. Dat zou uiteindelijk niet veel geholpen hebben als het kabinet-Rutte niet was gevallen, maar het is wél een positieve ontwikkeling.

Zoals ik al in mijn vorige Beschouwing schreef, is het nu zaak om een permanente campagne te voeren, om onderhoud te blijven plegen aan de sector en aan het draagvlak in Nederland.

Ook wordt er nu eindelijk door zowel politici als door vertegenwoordigers uit de ontwikkelingssector gesproken over een bredere agenda voor internationale samenwerking. Niet dat dit punt nieuw is, integendeel. In de jaren zestig had professor Jan Tinbergen voor de Verenigde Naties al een uitgebreid plan gemaakt voor die bredere agenda, waarbij ontwikkelingshulp hoogstens als katalysator zou dienen om ontwikkelingslanden een duwtje in de rug te geven. Zoals Hans Beerends dit formuleerde: ‘Hulp was het bijgerecht, handel het hoofdgerecht.’

Juist Nederlandse bewindslieden als Jan Pronk en Eveline Herfkens, en de vier organisaties uit het oude Medefinancieringsprogramma (Novib, ICCO, Cordaid en Hivos), hebben altijd een brede agenda gehad, waarbij hulp onderdeel was van een veel omvangrijker pakket. Sinds de komst van de Millenniumdoelen als wereldwijde strategie om de armoede te bestrijden is de nadruk echter steeds meer komen te liggen op klassieke hulp bovenop die bredere agenda.

Een belangrijke rol hierbij speelde ook het openbreken van het Medefinancieringsprogramma door oud-minister Van Ardenne. Dit leidde in 2006 tot het zogeheten Medefinancieringsstelsel ofwel MFS, dat is gecontinueerd in MFS-2. Hierdoor kregen opeens vele tientallen organisaties overheidssubsidie. Voorwaarde voor financiering vanuit dit loket was echter wel dat organisaties net als de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking de Millenniumdoelen als uitgangspunt van hun beleid zouden nemen. Organisaties werden op die manier veel meer uitvoerder van het officiële Nederlandse ontwikkelingsbeleid in plaats van niet-gouvernementele organisatie (ngo). En zo werd de ontwikkelingsagenda de afgelopen zes jaar steeds meer vernauwd tot hulp – daar zijn de ontwikkelingsorganisaties zelf mede debet aan.

Het was dan ook met vreugde dat ik half mei een ingezonden brief van Alexander Kohnstamm, directeur van branchevereniging Partos, in dagblad Trouw las. Kohnstamm schreef dat de sector nu werkt aan een nieuwe mondiale aanpak voor het bestrijden van armoede en onrecht. ‘Deze aanpak zal ingaan op het moment dat de huidige internationaal geldende agenda van de Millenniumdoelen afloopt in 2015. Deze nieuwe agenda zal veel meer omvatten dan ontwikkelingssamenwerking en gaat onder meer over een eerlijke en rechtvaardige verdeling van grondstoffen, klimaatverandering, vrede en veiligheid en bevolkingsgroei. Zaken waar wij hier in Nederland ook mee te maken krijgen en die om een integrale aanpak vragen die verder gaat dan de portefeuille ontwikkelingssamenwerking’, aldus Kohnstamm.

Ik ben blij dat de ontwikkelingssector in Nederland nu ook tot het besef lijkt gekomen dat hulp alleen niet meer van deze tijd is, evenals het vasthouden aan de rigide norm van de besteding van 0,7 procent van het bruto nationaal product.

Een tweede punt dat ik in deze Beschouwing wil maken is dat er ook iets in de sector zelf moet veranderen. Ik kijk met plezier terug op het interview met Sara Kinsbergen dat u in Vice Versa #3 kan lezen. Ze is een van de vele inspirerende en sprankelende mensen die deze sector kent. Kinsbergen zegt dat ze veel mensen bij ontwikkelingsorganisaties kent die in hun vrije tijd ‘bijtanken’ bij een particulier initiatief, omdat ze daar energie uit putten en directer contact hebben met mensen uit ontwikkelingslanden. ‘Op een kantoor in Nederland raken ontwikkelingswerkers soms kwijt waar ze het allemaal voor doen. Dan missen ze de passie en het intermenselijke aspect van het werk in de sector’, aldus Kinsbergen.

Ik denk dat zij hiermee een belangrijk punt aanstipt. Je ziet het ook als je breder om je heen kijkt in de sector. Waar zie je de echte passie nog terug? Op welke plekken wordt nu ‘out of the box’ gedacht? Ik kan niet anders dan constateren dat dit voor het grootste deel buiten de muren van de gevestigde ontwikkelingsorganisaties plaatsvindt. Dan kom je uit bij particuliere initiatieven, bij ID Leaks, bij de co-creatie events van de 2.0-generatie zoals ACall2Action, bij het Erasmusberaad van Kees Zevenbergen en Marieke de Wal. Het zijn doorgaans netwerken waar mensen op eigen titel en in hun vrije tijd – naast hun reguliere baan in de sector – hun energie in steken. Gechargeerd gesteld: je werkt van negen tot half zes bij Oxfam Novib of ICCO, maar doet de dingen voor de sector die je echt raken en die je echt bevrediging geven in de avonduren of in het weekend erbij.

Hier ligt een serieus aandachtspunt. Hoe gaan professionele ontwikkelingsorganisaties zich anders organiseren zodat hun medewerkers ook tijdens hun reguliere werkuren genoeg passie kwijt kunnen? Ik heb in een eerdere Beschouwing al eens gepleit voor meer quality time in de contacten met overzeese partners, en daar bedoel ik mee: tijd om het over inhoud en gezamenlijke drijfveren te hebben en niet alleen maar over rapportages of logframes.

Als mensen op de werkvloer weer meer vanuit hun passie kunnen werken, zorgt dat meteen voor een veel vitalere ontwikkelingssector. Door die passie uit te stralen, win je denk ik ook het contact met de Nederlandse burger weer terug. Welke directeur gaat zijn organisatie nu zo inrichten dat er een goede balans komt tussen passie en professionaliteit?

Deze laatste oproep heeft ook alles te maken met goed leiderschap. Als ik kijk naar de toon die bijvoorbeeld wordt gekozen in gemeenschappelijke campagnes als ‘Genoeg is Genoeg’ of #jekrijgtwatjegeeft, of naar de paniekerigheid die ontstaat als Vice Versa over bijvoorbeeld gemeenschappelijke evaluaties van MFS-2 gaat schrijven, dan kun je niet spreken van gepassioneerd of gedurfd leiderschap. Dan gaapt er een kloof tussen het officiële leiderschap binnen de sector en alle inspirerende mensen die in eerder genoemde netwerken actief zijn.

Misschien is het toch geen gek idee als de vernieuwers – jong en oud – een alternatieve branchevereniging oprichten, zoals Mei Li Vos ooit een alternatieve vakbond oprichtte om de FNV scherp te houden. Een organisatie waar je op individuele basis lid van kan worden. Tabitha Gerrets, initiatiefneemster van ID Leaks, zegt ook in dit nummer dat de kracht van naar netwerk juist is dat mensen niet die ballast voelen dat ze namens een organisatie hoeven te spreken maar er op eigen titel actief in zijn.

Maar eerst gaan we dus op vakantie om bij te tanken voor een hete en onzekere herfst. Wat gaan de partijprogramma’s van de politieke partijen ons bijvoorbeeld brengen? Komt er inderdaad die brede agenda voor internationale samenwerking? Bij de vorige verkiezingen speelde ontwikkelingssamenwerking geen enkele rol in de campagnes van de politieke partijen. Het zou mooi zijn als het nu wél een serieus onderwerp van gesprek zou zijn.

En wat zou onze gemeenschappelijk boodschap dan moeten zijn? Ik ben zelf erg gecharmeerd van een uitspraak die Cordaid-directeur René Grotenhuis vorig jaar in een interview op de website van Vice Versa deed. Hij zei toen dat Internationale Samenwerking óók als topsector van Nederland beschouwd moet worden. Daarmee slaat Grotenhuis de spijker op z’n kop. Het is een topsector, denk ik, waarin Nederland internationaal gezien altijd voorop heeft gelopen, en waarop we trots mogen zijn. Waarin we over kennis en kunde beschikken en waarin we ook altijd ruimhartig zijn geweest en onze internationale afspraken zijn nagekomen. Als dat verhaal van internationale samenwerking als topsector nu eens de gemeenschappelijke boodschap wordt die iedereen de komende maanden gaat uitdragen… Dan kunnen we ook met een gerust hart van onze vakantie terugkeren.

Auteur
Marc Broere

Datum:
07 augustus 2012
Categorieën:
Tags: