
Merendeel Tweede Kamer vindt strenge controle bedrijfsleven gewenst
Hoewel de meeste Kamerleden positief zijn over de belangrijke rol van de private sector in ontwikkelingssamenwerking, blijven er cruciale vragen bestaan. Voor welke bedrijven is het bedrijfslevensintrumentarium bedoeld: Nederlandse of lokale, en grote of MKB bedrijven? En hoe zit het met de controle op bedrijven en wiens verantwoordelijkheid is dat? Knapen liet er tijdens het Kamerdebat gisteren geen misverstand over bestaan: het instrumentarium is bedoeld voor het stimuleren van het lokale MKB in ontwikkelingslanden en mispraktijken van grote bedrijven moeten aangepakt worden. Maar wel stapje voor stapje.
Met het bedrijfsleveninstrumentarium wil het ministerie bijdragen aan private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden. Dit doet zij door bedrijven te ondersteunen die risicodragend willen investeren in ontwikkelingslanden, bedrijven te betrekken bij het verbeteren van het ondernemersklimaat en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) te stimuleren. De rol van het bedrijfsleven binnen ontwikkelingssamenwerking blijft echter dankbaar onderwerp van discussie, zo ook gisteren in de Tweede Kamer, waar tijdens een kritisch debat de rol van het bedrijfsleven in de private sector ontwikkeling in armere landen nauwkeurig onder de loep werd gelegd.
Overeenstemming
Het merendeel van de partijen zijn het eens dat de private sector in toenemende mate een belangrijke rol speelt in OS. Alleen Johan Driessen van de PVV wil niets horen over een OS bedrijfsleveninstrumentarium, maar dat geldt voor ontwikkelingssamenwerking in het algemeen. De overige partijen onderstrepen het belang van het instrumentarium, maar menen wel dat verbetering en concretisering nodig is.
Zo lijkt het instrumentarium nog teveel ten goede te komen aan de grote multinationale bedrijven, terwijl alle woordvoerders het eens zijn dat juist het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) de motor moet zijn achter private sectorontwikkeling in armere landen. Het proportionaliteitsbeginsel zou meer voorrang moeten geven aan het MKB door voor hen de aanvraag te vergemakkelijken. Volgens de woordvoerders gebeurt dit te weinig. Het MKB heeft vaak niet de capaciteit een risicoanalyse uit te voeren, de rompslomp aan papierwerk in te vullen en bepaalde verplichte garanties te geven. Hun vraag aan de staatssecretaris: hoe kan het instrumentarium meer ten goede kan komen aan het MKB?
Profijt
Al bestaat er op deze vlakken een zekere mate van overeenstemming tussen de verschillende partijen, de PVV niet meegerekend, over de precieze implementatie zijn er wel degelijk uiteenlopende opinies. Want welke groepen mogen profijt hebben van het bedrijfsleveninstrumentarium? PvdA, SP, CDA, ChristenUnie en GroenLinks onderstrepen dat ontwikkelingssamenwerking bedoeld is voor bedrijven in het Zuiden en niet voor Nederlandse bedrijven. GroenLinks uit daarom zorgen over de recentelijke bevindingen van Eurodad waarin wordt gesteld dat de helft van het geld voor de private sector terugvloeit naar beursgenoteerde bedrijven. Alleen Ingrid de Caluwé van de VVD heeft hier niet zoveel problemen mee. Zij ziet graag dat het geld terugkomt naar ons bedrijfsleven en niet naar bedrijven van andere donorlanden. ‘Als de mensen daar in ontwikkelingslanden er ook iets aan hebben, dan is daar niks mis mee,’ aldus de Caluwé.
De VVD pleit verder voor meer leningen en minder subsidies aan de private sector in ontwikkelingslanden. Al vallen leningen nu niet onder de Official Development Aid (ODA) criteria, toch ziet de VVD graag dat het ministerie dergelijke leningen onder het OS budget schaart. Het is volgens de partij taak aan de staatssecretaris om de ODA criteria los te laten en deze te moderniseren.
Controle
Jeroen de Lange van de PvdA, Ewout Irrgang van de SP, Arjan El Fassed van GroenLinks, Joël Voordewind van de ChristenUnie en Kathleen Ferrier van het CDA pleiten voornamelijk voor strengere controle op het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Zij wijzen op de aanhoudende schendingen van mensenrechten en milieuafspraken, oneerlijk loon, kinderarbeid en het ontduiken van belastinggelden door bedrijven die zaken doen met ontwikkelingslanden.
Hoe kan het bedrijfsleveninstrumentarium garanderen dat dergelijke mispraktijken worden voorkomen? Hoe kan het instrumentarium zorgen dat bedrijven hun keten van toeleveranciers transparant en eerlijk maken en rapporteren over schendingen van arbeids-, milieu of mensenrechten? Al zijn er nieuwe OESO criteria en richtlijnen voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), wie ziet toe op de handhaving van dergelijke criteria?
Eerste stap
Staatssecretaris Ben Knapen onderstreept, net als de woordvoerders, het belang van het MKB. Maar hij wijst er op dat het bedrijfsleveninstrumentarium, als ook de OESO en IMVO criteria, nog steevast in ontwikkeling is. Mede om die reden was hij tijdens het Kamerdebat enigszins terughoudend effecten te geven van het instrumentarium. Toch gelooft Knapen erg in het instrument. ‘Mijn stellige overtuiging is dat het heel goed kan werken, als je maar gaat kijken naar de lokale omstandigheden daar en niet naar onze modellen hier.’
Met die nadruk op de lokale omstandigheden komt hij tegemoet aan de zorgen van de Kamerleden: het instrumentarium is bedoeld voor het stimuleren van het lokale MKB in ontwikkelingslanden en mispraktijken van grote bedrijven moeten aangepakt worden. Maar volgens Knapen kunnen nooit alle mispraktijken in één keer opgelost worden en we moeten wel ergens beginnen. ‘Wij moeten stap voor stap met een verscheidenheid aan partijen criteria bepalen, afspraken maken en zo vooruit ontwikkelen,’ aldus Knapen.
Daarnaast is Knapen het met Ingrid de Caluwé eens over de soms toegevoegde waarde van leningen aan de private sector in ontwikkelingslanden. Er wordt volgens de staatssecretaris dan ook al gewerkt met leningen. Die werken volgens hem beter dan subsidies, gezien die de markt kunnen verstoren.
Maar Knapen wenst niet de ODA criteria simpelweg los te laten. Hij wil in overleg met andere landen de ODA-criteria aanpassen, want ook hij vindt dat deze niet meer van de tijd zijn. Makkelijk is het echter niet om die discussie open te breken. Knapen: ‘Ik hecht enorm veel waarde aan de positie van Nederland als een internationaal georiënteerd land. Daarom moet je samen met andere landen de criteria aanpassen en niet alleen.’
Misverstanden
Verder ruimt Knapen graag enkele misverstanden uit de weg. Zo lijkt het alsof er erg veel ontwikkelingsgeld naar bedrijven gaat, maar dat relativeert de staatssecretaris. ‘Wij hebben rond de 4,5 miljard euro voor ontwikkelingssamenwerking. Een kwart daarvan en dan iets meer dan de helft van het kwart is maar bedoeld voor het bedrijfsleveninstrumentarium.’ Op de vraag van Irrgang of het publiek-private samenwerking niet gewoon gebonden hulp is, antwoordt Knapen ontkennend. ‘Nergens staat aangegeven dat het lokale bedrijfsleven met een Nederlandse ngo of met een Nederlands bedrijf moet samenwerken.’
Wat betreft deze PPP’s weet Knapen te vertellen dat bedrijven hierin niet de hoofdrol spelen: 70 tot 80 % van de penvoerders zijn ngo’s en niet bedrijven. Daarnaast wil Knapen graag duidelijk maken dat wat hem betreft het bedrijfsleveninstrumentarium niet bedoeld is voor het Nederlandse bedrijfsleven. ‘Voor het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is werkgelegenheid en arbeid in Nederland een cruciaal punt, voor mij niet’, aldus Knapen.
Met betrekking tot de controle op het toezien van het bedrijfsleveninstrumentarium, wijst Knapen op een gedeelde verantwoordelijkheid. Om de private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden te stimuleren geeft het instrumentarium subsidies aan overheden in ontwikkelingslanden, aan publieke-private partnerschappen en aan bedrijven zelf. Het is daarom de verantwoordelijk van het ministerie, van lokale overheden, van bedrijven, van ngo’s en wellicht van de media om samen toe te zien op een goede en eerlijke groei van de private sector in minder bedeelde landen.
Over de concrete taakverdeling blijft Knapen enigszins vaag. Volgens de staatssecretaris moet men vertrouwen op de verschillende actoren en als dat vertrouwen geschonden wordt aan de bel trekken. In andere woorden, hij acht een streng ‘politiesysteem’ niet wenselijk.