
‘De burger is de nieuwe held’
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderzoekt in haar nieuwste rapport Vertrouwen in Burgers hoe beleidsmakers burgers meer kunnen betrekken bij het actief vormgeven van de samenleving. Een rapport dat volgens Remko Berkhout van het Civic Explorations kennisprogramma van Hivos, die zelf voor het rapport is geinterviewd, ook zeer relevant is voor de ontwikkelingssector. In een interview met Vice Versa legt hij uit waarom.
Eind mei werd het WRR-rapport Vertrouwen in Burgers gepresenteerd aan demissionair minister-president Rutte. Feitelijk richt het rapport zich op de vraag hoe beleidsmakers in Nederland burgers beter kunnen betrekken bij hun beleid. Maar volgens Remko Berkhout zijn de perspectieven in het rapport ook wel degelijk informatief voor een breder publiek dan enkel de beleidsmakers in Den Haag.
Het kennisprogramma van Hivos onderzoekt allerlei vormen van burgeractie. Berkhout bestudeert burgeractivisme in het werk van internationale ontwikkelingsorganisaties en sociale bewegingen en kijkt naar het mondiaal opkomende cyberactivisme. Een werkveld dat nauw samenhangt met de inhoud van het WRR-rapport. De relevantie van dat rapport overstijgt volgens Berkhout dan ook die van de Nederlandse grenzen.
Modewoord
De burger is volgens Berkhout het nieuwe modewoord. ‘De burger is de nieuwe held. Iedereen heeft het over de burger. Ontwikkelingsorganisaties hebben het over de burger. De overheid heeft het over de burger. En ook in het ontwikkelingsdebat komt men de burger steeds vaker tegen.’ Een uitgelezen moment voor de WRR om de burgerbetrokkenheid nader onder de loep te nemen.
Maar wat verstaat men onder deze term burgerbetrokkenheid? Het WRR-rapport onderscheidt drie vormen: beleidsparticipatie, maatschappelijke participatie en maatschappelijk initiatief. Waar in de eerste twee vormen van burgerbetrokkenheid de overheid het voortouw neemt en burgers mogen deelnemen, bijvoorbeeld door inspraak of vrijwilligerswerk, neemt in de derde vorm de burger zelf het initiatief. Een driepotige verdeling die Berkhout bestempelt als zeer nuttig.
Van Laakkwartier tot Kampala
Ook zijn er volgens Berkhout zichtbare paralellen te slaan tussen de burger- en buurtdynamieken in Nederland en ontwikkelingslanden. ‘Als men hier naar het Laakkwartier fietst, dan zou men ook zomaar in Kampala kunnen zitten. Zo zijn er paralellen rondom de marginalisatie van bepaalde groepen, zoals bijvoorbeeld migranten, en wat die migranten vervolgens proberen te ondernemen en organiseren. Maar ook bestaan er parallellen als men kijkt naar het hele professionele wereldje, georganiseerd rondom de burger, van welzijnsorganisaties, buurtwijken, deelgemeenten, buurthuizen en ga zo maar door.’
Daarom vindt Berkhout het WRR-rapport ook wel degelijk interessant voor organisaties als Hivos. Maar ook ziet hij de toegevoegde waarde van Hivos voor de WRR. Waar de WRR de burger benadert vanuit het staatsperspectief, kijkt Hivos voornamelijk door de ogen van de burger. Een meer dan logische stap dus dat Hivos en de WRR de dialoog opzochten en Hivos middels een interview met de wetenschappelijke raad heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het WRR-rapport.
Naast de parallellen tussen het Laakkwartier en Kampala zijn er volgens Berkhout drie perspectieven waarom het definitieve WRR-rapport specifiek interessant kan zijn voor iemand die werkt in ontwikkelingssamenwerking. ‘Ten eerste beschrijft het rapport het maatschappelijk middenveld, waar OS-organisaties onderdeel van uitmaken. Ten tweede analyseert het rapport de problemen van de hedendaagse democratie, waarbij de WRR de spanningen blootlegt tussen de representatieve democratie en de burger. problemen die men ook in ontwikkelingslanden tegenkomt. Als derde punt komt de ontwikkelingssector als een niet onbelangrijke component naar voren in de aanbevelingen van het rapport voor de toekomst van burgerbetrokkenheid.’
Zelfkastijding
Volgens Berkhout omschrijft het rapport op een bijzonder heldere en gedetailleerde wijze het maatschappelijk middenveld en diens relatie met de overheid in Nederland. Berkhout noemt een aantal trends binnen het maatschappelijk middenveld die de WRR in haar rapport opmerkt: ‘De verstatelijking van de traditionele ngo’s versus alle opkomende nieuwe initiatieven. De spanning tussen de professionalisering en de vrijwillige bijdrage. Het afvlakkende draagvlak van instituties onder burgers. Maar ook, en dat vond ik zelf niet onbelangrijk, dat de relatie tussen de beleidsmakers en het gevestigde maatschappelijk middenveld veel stroever is gaan lopen.’ In de OS-sector, als onderdeel van het maatschappelijk middenveld, zijn deze trends volgens Berkhout ook voelbaar.
Hij meent dat de ontwikkelingssector uit de analyses van de WRR een aantal lessen kan trekken. ‘Ten eerste doet men soms binnen de OS-sector aan zelfkastijding, maar haar dynamieken en problemen zijn onderdeel van een veel bredere maatschappelijke beweging. Daaruit vloeit een tweede punt, namelijk dat men meer zou kunnen leren van andere sectoren. Zo is men in sommige gevallen dezelfde krachten aan het bestrijden, zoals afvlakkend draagvlak. Dat is dus niet alleen een OS-strijd, dat is een strijd die net zo goed gevoerd wordt op scholen, sportverenigingen en in het welzijnswerk,’ aldus Berkhout. Ook zien we dezelfde dynamiek met betrekking tot inkapseling: ‘Als maatschappelijk organisaties te lang subsidie krijgen en te dicht bij de beleidsmakers komen te staan dan leidt dit tot verstatelijking en afvlakkend draagvlak. Dit betekent niet dat de overheid moet stoppen met het subsidiëren van ngo’s, maar wel dat men toe moet naar gezondere verhoudingen. De staat moet ngo’s niet doodknuffelen, maar heel goed gebruiken en vice versa.’ Zo moet de overheid meer ruimte en transparantie creëren, soms besluiten tot geen hulp en vaker de dialoog opzoeken.
Doodknuffelen
Het tweede perspectief uit het WRR-rapport, dat volgens Berkhout nuttig kan zijn voor mensen werkzaam in ontwikkelingssamenwerking, is de uiteenzetting van tekortkomingen in de hedendaagse Nederlandse democratie. Problemen die net zo zeer voorkomen in ontwikkelingslanden. Berkhout doelt op de toegenomen kloof tussen de burger en de overheid, ofwel de teloorgang van de representatieve democratie. In dit contact tussen de burger en de overheid speelt het maatschappelijk middenveld, zo schrijft het rapport, een onmisbare rol.
‘Volgens het rapport kan de burger ontzettend veel en zijn burgers vitaal voor de levendige democratie, maar daarmee zegt de WRR niet: laat het maar aan de burgers over. Integendeel. De raad komt met een groot aantal aanbevelingen wat overheden en maatschappelijke organisaties moeten doen om burgers in staat te stellen om die rol te spelen.’ Berkhout vervolgt: ‘In die zin onderschrijft het rapport eigenlijk een beetje de oude visie. Het maatschappelijk middenveld is voor de ontwikkeling van een samenleving belangrijk en dat kan men niet loslaten.’
Maar in het huidige debat over ontwikkelingssamenwerking ligt het gevestigde maatschappelijk middenveld in toenemende mate onder vuur. Berkhout noemt als voorbeeld de speech van staatssecretaris Knapen, die zomaar kan impliceren dat de burger als held organisaties in het traditionele middenveld overbodig maakt. Anderzijds zien de WRR en Hivos de burger ook als held, maar menen zij dat men haar juist daarom moet ondersteunen waar mogelijk. En daarin vervult het maatschappelijk middenveld een goede rol. ‘Ngo’s kunnen velden verkennen waar de staat nog niet in opereert. Ze kunnen soms sneller handelen, omdat ze vaak op kleine schaal kunnen opereren. En ngo’s hebben netwerken die de staat niet heeft,’ zo meent Berkhout. ‘Maar daar zit wel een kritische kant aan, want wat het WRR rapport ook schrijft is dat het gaat om de kwaliteit van ondersteuning. Die kan veel beter. Jammer eigenlijk, dat we het daar niet vaak over hebben: we verliezen onszelf in discussies over geld, structuren en beleidsprioriteiten, maar het gaat zelden over het ‘hoe’ in de praktijk.’
De WRR wijst daarnaast op de belangrijke positie van multinationale ondernemingen. Via een driehoeksverhouding tussen overheid, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, waar het bedrijfsleven vaker een voortouwpositie inneemt, zou men volgens het rapport beter kunnen inspelen op de snelle veranderingen in de samenleving. Echter Berkhout is meer terughoudend over de potentie van het bedrijfsleven. ‘Om multinationale ondernemingen nou meteen tot de voorhoede te bombarderen die ook impuls geven aan het buurtwerk of de zorg. Die link zie ik niet.’ Volgens hem hangt het altijd af van de context, hoe de drie actoren zich tot elkaar verhouden. ‘Soms hebben bedrijven de voorhoede, soms ngo’s, soms een combinatie van beiden en in andere gevallen is het misschien weer de staat die voorop loopt.’
Tegengeluid
Naast een driehoeksverhouding onderstreept de WRR het belang van tegenspel voor een gezonde democratie. De overheid moet in Nederland actief initiatieven steunen die tegengeluid creëren en haar eigen data openstellen voor het publiek. Het rapport gaat volgens Berkhout echter nog verder. Beleidsmakers moeten er voor zorgen dat Nederland ook op mondiaal niveau zich ontwikkelt tot een centrum waar zogenaamde anders- of tegenbewegingen zich kunnen vestigen. Een aanbeveling die Berkhout als opmerkelijk en zeer wenselijk bestempelt.
Als reeds succesvolle voorbeelden van andersbewegingen in Nederland met internationale reikwijdte noemt Berkhout de International Justice Movement, het poldermodel en bewegingen op het gebied van vrouwen- en homorechten. Berkhout ziet dit als een zeer effectieve en goedkope manier om als land internationale standing te verwerven. ‘OS- organisaties met expertise op bepaalde terreinen, zoals internetvrijheid of vrouwenrechten, kunnen zo heel nuttig zijn voor de Nederlandse samenleving. Zo zegt het rapport dat, als men wilt, de OS sector een belangrijk instrument kan zijn voor zowel het buitenland- als het binnenlandbeleid,’ aldus Berkhout.
Advies
Volgens Berkhout moeten ontwikkelingsorganisaties hun eigen thema’s ook meer benaderen vanuit een niet-sector perspectief. ‘Zoek veel meer de randen op van de OS- sector en zoek binnen eigen thema’s naar bredere nationale en internationale verbanden. En dat gebeurt al wel. Maar misschien nog niet genoeg.’
‘Want wat doet de sector? Wij zijn onze agenda nog harder aan het pushen dan ooit. Wij zijn elkaar aan het afrekenen op deliverables met steeds minder marge voor flexibiliteit. En wij zijn vooral bezig met kwantiteit en quick fixes. Het kwalitatieve verhaal ligt onderop. En dat is jammer,’ aldus Berkhout. In plaats daarvan zouden OS-organisaties vaker hun data moeten openstellen en actief de dialoog met de burger moeten opzoeken om de betrokkenheid te vergroten. ‘Zet een project nou eens een keertje op de website voordat het af is. Hé, we zijn hiermee bezig, wil iemand meedenken? Juist in tijden van bezuinigingen loont het om andere manieren te bedenken om energie en ideeën te mobiliseren – huur eens geen consultant in, maar vraag het aan de burger.’