
Ontwikkelingsbeleid van de VVD – fact-free en slecht onderbouwd
Het nieuws dat de VVD drie miljard euro wil korten op ontwikkelingssamenwerking, doet veel stof opwaaien. Zowel in de politiek, als in de ontwikkelinggsector. Volgens René Grotenhuis, algemeen directeur van Cordaid, klopt er niets van de argumenten van VVD fractieleider Stef Blok en woordvoerder ontwikkelingssamenwerking Ingrid de Caluwé.
In zijn opinieartikel in de Volkskrant van zaterdag 16 juni zet Stef Blok, samen met Ingrid de Caluwé, uiteen waarom ontwikkelingssamenwerking met drie miljard gekort kan worden en van 4,3 miljard terug kan en moet naar 1,3 miljard. Er gaat zo’n 70% af.
Nu staat het elke politieke partij vrij te vinden dat er fors gesneden kan worden in het budget van ontwikkelingssamenwerking. Politiek bestaat bij de gratie van verschillen van inzichten over keuzen en prioriteiten en verschillen over taak en rol van de overheid. Maar het zou een fractieleider als Stef Blok sieren als hij zich niet begeeft op het pad van de fact-free politics en als zijn redeneringen de toets van zindelijkheid zouden kunnen doorstaan. Quod non.
1. Dramatische mislukkingen
‘Er zijn veel dramatische mislukkingen’, constateert Blok. Is het een mislukking dat de gemiddelde leeftijd met vijf en twintig jaar is toegenomen, dat de deelname van kinderen aan het onderwijs tot boven de 90% is gestegen, dat het aantal Aidsdoden daalt, dat vaccinatie van kinderen eerder regel dan uitzondering is, dat 80 miljoen mensen toegang hebben tot microkrediet? De feiten laten zien dat de kwaliteit van leven voor honderden miljoenen mensen enorm is toegenomen. En in al die gevallen is ontwikkelingssamenwerking de belangrijkste bron voor de ontwikkeling van beleid en voor de financiering.
2. Ontwikkelingssamenwerking en economische groei
Dat honderden miljoenen mensen, vooral in Azië, aan bittere armoede zijn ontsnapt is te danken, zegt Blok, aan het besluit van India en China ‘om de rol van de staat te verkleinen en zich te richten op de wereldmarkt’. Blok hoort blijkbaar tot degenen die geloven dat ontwikkeling alleen maar kan als er economische groei is via globalisering. Daarom neemt hij de hierboven opgesomde resultaten in de kwaliteit van leven in Afrika niet serieus. Het interessante van ontwikkelingssamenwerking in Afrika is dat daar enorme vooruitgang in kwaliteit van leven is geboekt tegen verhoudingsgewijs lage kosten. De kracht van kennis en van relatief goedkope technologie heeft daar zijn werk gedaan.
Blok moet uit zijn harnas komen waarin elke verbetering alleen tot stand kan komen op basis van macro-economische groei. Dat is ook in het klein aantoonbaar. In Uruzgan zorgt Cordaid samen met onze lokale partner voor gezondheidszorg. De dekking is in acht jaar gegroeid van 10% naar 70% van de bevolking voor een bedrag van 7 euro per persoon. Zo goedkoop kan het zijn om moedersterfte terug te dringen en kinderen te vaccineren.
De bewering dat India en China ‘de rol van de staat verkleinen’ staat overigens ver af van de werkelijkheid. In beide landen is de rol van de staat groot en dominant en is protectie een pijler van het succes op de wereldmarkt.
3. Morele plicht.
Als er al een morele plicht is, zeggen Blok en de Caluwé, dan ligt hij niet bij de overheid maar bij de burgers: ‘Als liberalen voelen wij zeker een morele plicht tegenover medemensen die het minder hebben. Maar waarom zouden we die afkopen via de overheid.’ Hier lopen een aantal redeneringen door elkaar. Er wordt een interessant onderscheid gemaakt tussen de staat en de burger. Alsof ook de bijstand of natuurbeheer of gezondheidszorg geen zaken zijn die burgers belangrijk vinden en waarvan de politiek, gelegitimeerd door burgers, besluit om die via de staat te regelen.
Ik neem aan dat ook de VVD vindt dat onderwijs en gezondheidszorg en HIV/Aids bestrijding tot verantwoordelijkheden van de staat behoren. Dat geldt zowel hier als in Afghanistan of Congo. Als de lokale overheid daarvoor onvoldoende middelen, kennis, infrastructuur heeft, is het dan niet de morele plicht van andere staten daarbij te helpen. In het Nederlands recht is het een plicht een medeburger in nood te helpen. Verzaken daarvan kan strafbaar zijn. In een globaliserende wereld is het wegkijken van staten ten opzichte van elkaars problemen, c.q. kerntaken, zoniet juridisch, dan tenminste moreel laakbaar.
4. Specifieke deskundigheid en eigen belang.
We moeten ons bezig houden, zo betogen Blok en de Caluwé, met ‘landen die de potentie hebben om op eigen benen te staan… en waar ons bedrijfsleven goede investeringsmogelijkheden vindt’. Met dat criterium strepen ze de landen aan de onderkant van de wereld met een haal door. Want Afghanistan, Congo, Zuid-Sudan, Burundi staan nog lang niet op eigen benen. Het uitzicht daarop is er niet. De Afghaanse overheid is voor zijn budget voor 90% afhankelijk van buitenlandse financiers, de Burundese voor meer dan 50%. En in die landen is de kans voor ons bedrijfsleven klein. Een paar jaar geleden werd 10 miljoen vrijgemaakt voor het Nederlands bedrijfsleven in Uruzgan. Het heeft niets opgeleverd behalve consultancy-opdrachten en studies. Het doorstrepen van die landen is ook strijdig met het zelf gekozen criterium van doeltreffend ‘het verschil maken’. Juist in die landen is de meeste vooruitgang te realiseren tegen de laagste kosten, zie mijn eerder aangehaalde voorbeeld van gezondheidszorg in Uruzgan.
5. Maatschappelijke organisaties.
Tot drie keer toe wordt de staf gebroken over Nederlandse hulporganisaties. Subsidie aan hen kan vervallen. Ze moeten hun geld maar bij de burger ophalen, ze zijn versnipperd en ze verhogen de kosten. Hier worden Blok en de Caluwé verblind door hun ideologische weerstand. Wie nuchter kijkt naar ontwikkelingslanden weet dat maatschappelijke organisaties onmisbaar zijn om door te dringen in de haarvaten van die samenlevingen. En wie de literatuur bijhoudt, weet ook dat ze het meest kostenefficiënte kanaal zijn om ontwikkelingsgeld te besteden. Dan hebben we het nog niet gehad over de diplomatieke en economische netwerkfunctie wereldwijd van de Nederlandse maatschappelijke organisaties. Andere landen kijken al jarenlang jaloers naar deze positie. Bovendien verliezen de schrijvers de verhoudingen uit het oog. Het medefinancieringsbudget (geld besteed via Nederlandse ngo’s) bedraagt op dit moment slechts 9% van de begroting.
6. Drie miljard uit de lucht gegrepen.
Aan het eind van hun artikel, letterlijk in de laatste zin, komen de schrijvers tot de conclusie dat er 3 miljard af kan. Nergens wordt die berekening onderbouwd, nergens wordt aangegeven waar de bezuinigingen vandaan komen.
VVD doet zichzelf tekort.
Met dit artikel doen Stef Blok en Ingrid de Caluwé zichzelf en de VVD tekort. Voor de goede lezer staan er een aantal relevante opmerkingen in voor het noodzakelijke debat over hervorming van OS:
– ze wijzen terecht op de perversiteit van ODA-criteria die investeringen buitensluiten behalve als ze mislukken
– met de verwijzing naar ‘de aanpak van wereldwijd spelende problemen’ pakt de VVD de notie van ‘global public goods’ op die een onmisbaar element zijn van de agenda van internationale samenwerking.
– in dat verband wijzen ze terecht op die zaken waarin we een relevante rol en bijdrage kunnen leveren
– ze steunen terecht het idee van NL-Aid als noodzakelijk expertisecentrum om datgene te doen wat we beter doen.
– het verruimen van de fiscale aantrekkelijkheid van giften aan goede doelen.
Ik begrijp nooit zo goed waarom in ontwikkelingssamenwerking eerst bloedneuzen geslagen moeten worden en anderen voor de schenen geschopt moeten worden om het eigen punt te maken. En zeker als dat gebeurt op basis van fact-free politics en slechte redeneringen.
Blok en De Caluwé trekken het OS-debat terug in oude ideologische loopgraven in plaats van bij te dragen aan een zinvol hervormingsdebat.