Maatschappelijk middenveld Tunesië leert met vallen en opstaan

Het maatschappelijk middenveld is een belangrijke speler in de politieke veranderingen in de Arabische regio. Met name in Tunesië ontstonden na de Jasmijnrevolutie opeens mogelijkheden voor de ontwikkeling van een civil society. Wat is de rol van Tunesische NGO’s in het proces van democratische transitie? En wat zijn bijna anderhalf jaar na de val van het regime hun perspectieven?

Veel Tunesiërs grepen de mogelijkheid om zelf een rol te spelen in de ontwikkeling van hun land met beide handen aan. Zo ook de 33-jarige psychologe Mariem Samoud: ‘Toen ik beelden zag van jongeren die tijdens de revolutie gedood waren door de politie, werd ik wakker geschud. Ik voelde dat ik actie moest ondernemen. Op dat moment heb ik me mijn land opnieuw eigen gemaakt. Voordien hadden veel gewone Tunesiërs niet dat gevoel van eigenaarschap ten opzichte van hun land. Het behoorde toe aan de clan van Ben Ali.’

Na de revolutie begon Samoud samen met een kennis een vereniging die vrouwen aanmoedigt deel te nemen aan de verkiezingen. En ze was niet de enige die zich actief inzette: maar liefst 1700 nieuwe organisaties zagen na januari 2011 het licht volgens cijfers van IFEDA, een studie- en documentatiecentrum voor verenigingen. In de vijf voorgaande jaren waren dat er gemiddeld niet meer dan 114. Bestaande organisaties waren vooral werkzaam op het gebied van cultuur, sport en liefdadigheid. Beperkingen op de vrijheid van vereniging maakten organisaties die zich richtten op mensenrechten, verkiezingen of democratie het werk zo goed als onmogelijk.

Uitzonderlijke gebeurtenis

Ook buitenlandse organisaties zien een belangrijke rol weggelegd voor de Tunesische civil society. In de loop van 2011 installeerden verschillende buitenlandse ontwikkelingsorganisaties zich in Tunesië. Donoren als de Europese Unie en UNDP, maar ook landen als Frankrijk, Spanje en Duitsland, intensiveerden hun steun aan het Tunesische maatschappelijk middenveld. Volgens cijfers van een coördinatiegroep, geleid door de Tunesische EU-delegatie, worden in Tunesië 160 programma’s en projecten uitgevoerd die direct of indirect ondersteuning bieden aan het maatschappelijk middenveld. Bij 135 van die projecten ligt de startdatum na januari 2011.

Democracy Reporting International (DRI) is één van de eerste internationale organisaties die zich na de val van het regime in Tunesië vestigde. Directeur Geoffrey Weichselbaum: ‘We zijn in februari 2011 gestart met het mandaat om het Tunesische maatschappelijk middenveld te ondersteunen. Dat doen we door met een aantal non-gouvernementele organisaties te werken aan specifieke onderwerpen die te maken hebben met transitie, zoals de verkiezingen en de participatie aan het schrijven van de nieuwe grondwet.’

In oktober 2011 koos de Tunesische bevolking een overgangsparlement, dat tot belangrijkste taak heeft om een nieuwe grondwet te schrijven. ‘Het herschrijven van een grondwet is een uitzonderlijke gebeurtenis’, zegt Weichselbaum. ‘In grondwetten die de laatste twintig à dertig jaar tot stand zijn gekomen, zie je dat er steeds meer sprake is van participatie van het publiek. Organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen zorgen voor de verbinding tussen de hoofdstad en de rest van het land. Dat kan degenen die de grondwet moeten schrijven, helpen in hun werk.’

De mogelijkheid van het maatschappelijk middenveld om inbreng te hebben in de constitutionele hervormingen is volgens Weichselbaum van groot belang voor de legitimiteit van de nieuwe grondwet: ‘De Arabische Lentes in de regio zijn begonnen en gedragen door het volk. Er moet dus op zijn minst ook gelegenheid zijn voor dat volk om belangrijke elementen aan te dragen voor een nieuwe grondwet.’

Geleerde lessen

Hoe gemotiveerd ze ook zijn, veel jonge Tunesische organisaties lopen tegen problemen aan. Donoren en buitenlandse organisaties hanteren vaak ingewikkelde procedures voor het verkrijgen van financiering. Daarnaast ontbreekt het veel van de verenigingen aan een duidelijke doelstelling, ervaring met het besturen van een organisatie en voldoende menskracht.

Mariem Samoud kan daarover meepraten. Ondanks haar initiële enthousiasme besloot ze in februari 2012 uit de vereniging te stappen die ze zelf hielp oprichten. ‘Achteraf gezien was ik zo verblind door mijn enthousiasme dat ik bepaalde lacunes in de organisatie niet zag. Uiteindelijk vond ik dat de verenging teveel afweek van de originele doelstellingen.’ Daarnaast werd de belasting van het vrijwilligerswerk Samoud teveel. ‘Ik heb me negen maanden met hart en ziel ingezet, soms ten koste van mijn werk en mijn familie.’

Samoud zegt het afgelopen jaar veel te hebben geleerd: ‘Voorheen deed ik alles zelf. Nu weet ik dat het beter is om het werk te delen met anderen. Ik probeer mensen in mijn omgeving te enthousiasmeren om zich ook in te zetten. Wat ik vooral heb geleerd is dat een organisatie eerst haar eigen capaciteiten moet versterken om goed te kunnen werken. Het is belangrijk om als organisatie je grenzen te kennen en om dingen stap voor stap aan te pakken. Maar het blijft moeilijk daarin een balans te vinden, omdat er op dit moment zoveel werk te verzetten is.’

Professionalisering

Geoffrey Weichselbaum ziet ook de moeilijkheden waar Tunesische organisaties mee kampen: ‘Wij werken met een groep organisaties die extreem gemotiveerd is en in staat blijkt een groot netwerk te mobiliseren. In aanloop naar de verkiezingen in oktober 2011 hebben we bijvoorbeeld twee platformen van organisaties voor verkiezingsobservatie ondersteund. Zij wisten meer dan 6000 lokale observatoren te accrediteren. Dat is een enorme prestatie. Tegelijkertijd zijn het jonge organisaties die vaak voor een grote uitdaging staan qua structurering en organisatie.’

Volgens Weichselbaum is er bij de Tunesische organisaties grote behoefte aan professionalisering. ‘Dat bedoel ik in de goede zin van het woord. De meeste organisaties bestaan grotendeels uit vrijwilligers en vrijwilligerswerk kent zijn grenzen. Je kunt maar zoveel uur per dag extra werken naast je dagelijkse werk. Ook is er behoefte aan kennis over hoe je een organisatie goed laat functioneren, hoe je door een duurzame structuur ook duurzame resultaten bereikt.’ Naast de activiteiten over inhoudelijke onderwerpen verzorgt DRI daarom opleiding op het gebied van organisatieontwikkeling, projectmanagement en advocacy.

Na 20 jaar dictatuur is de positie van het maatschappelijk middenveld in Tunesië soms niet duidelijk. Onder het oude regime was het starten van een vereniging een manier om oppositie te kunnen voeren. Daarom zijn veel non-gouvernementele organisaties nog steeds politiek gekleurd. Ook nemen de organisaties, in afwezigheid van goed functionerende overheidsdiensten, soms de rol van de overheid in. Bovendien is voor zowel het maatschappelijk middenveld zelf als voor overheidsorganen het concept van participatie geheel nieuw. ‘Voorheen was er geen enkel perspectief op participatie door het publiek. Nu zijn er opeens de grootste mogelijkheden. Ook dat is een grote uitdaging’, zegt Weichselbaum.

Steile leercurve

Ondanks deze uitdagingen is Weichselbaum optimistisch over de rol van het Tunesische maatschappelijk middenveld. ‘Er zijn veel factoren in het voordeel van Tunesië. Het opleidingsniveau van de bevolking is hoog en er zijn veel competenties. Je ziet dat de leercurve erg steil is en er heerst de wil om consensus vinden, wat nodig is om vooruit te komen. Tunesië blijft naar mijn mening ook voor andere landen uit de regio een voorbeeld om te volgen.’

Ook Mariem Samoud blijft positief. Inmiddels werkt ze bij een andere organisatie die zich inzet voor werkgelegenheid en integratie in het publieke leven voor vrouwen uit achtergestelde wijken. ‘Er is dan wel een groot gebrek aan ervaring, maar het maatschappelijk middenveld heeft bewezen erg actief te zijn en snel in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de samenleving. Als ik voor mezelf spreek: ik ben tijdens de revolutie wakker geschud en ik kan moeilijk geloven dat ik ooit weer zal inslapen.’