Ambassadeurs in Afrika: balanceren tussen betrokkenheid en bemoeizucht

Vice Versa #02

Daar lopen ze dus, in de harmonische sfeer van de jaarlijkse ambassadeursconferentie. Kopje koffie in de hand, onderhoudend keuvelend, hier een schouderklopje, daar een kameraadschappelijke knipoog: al die Nederlandse gezanten die zich van hun liberale minister Uri Rosenthal niet meer mogen bezighouden met een ‘rustiek tijdverdrijf’. Het was niet echt een poging van de nog verse bewindsman om zijn vriendenkring binnen de diplomatieke dienst aanzienlijk uit te breiden. Anoniem werd er wat over gemord en vooral gegniffeld.

Diplomaten zijn geen ruziezoekers, integendeel. Voorkomendheid en discretie zijn essentiële karaktertrekken. Dienaars van het vaderland aan verre kusten. Maar een goede diplomaat is juist niet serviel, eerder iemand die ergens voor staat, met een goede mix van charme en doortastendheid. Zoals netwerkende mannen dat onnavolgbaar kunnen articuleren: ‘Goeie kerel!’ En tegenwoordig voorzichtig aan ook wat meer goeie vrouwen.

Op de Apenrots, het Haagse ministerie van Buitenlandse Zaken, ga ik praten met drie ambassadeurs die ons koninkrijk vertegenwoordigen in Afrika. Ze resideren in Benin, Ethiopië en Oeganda. Het is niet duidelijk of het op toeval berust of dat er door voorlichters zwaar over is vergaderd, maar ik ga drie archetypen uit de diplomatieke dienst treffen. In alfabetische volgorde, want het belang van rangorde moet in de diplomatie zeker niet worden onderschat:

–               Hans Blankenberg (1948), onze man in Ethiopië, en daarvoor in Albanië, Jemen en Afghanistan. Een werker uit het veld met veel ervaring in ontwikkelingssamenwerking. Concrete prater, met ronde woordkeus. Heeft veel van de wereld gezien en laat zich niets meer wijsmaken.

–               Wouter Plomp (1962) bekleedt in Benin zijn eerste ambassadeurschap. Doorliep vele rangen en functies ten departemente. Vriendelijke, scherpzinnige man met een wat Haagse dictie; voorzichtig in zijn formuleringen. Een veeljarig verblijf op de Apenrots laat altijd zijn sporen na in de terughoudendheid.

–               En Jeroen Verheul (1959), ambassadeur in Oeganda. Was in iets bescheidener functies al in Yaoundé, Lusaka en Addis Abeba, maar werkte ook vijf jaar als Plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger bij de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) in Parijs. Denkt wellicht ook daardoor het meest economisch van de drie. Schuwt geen mild-kritische waarnemingen en kijkt je daarbij vrolijk aan.

Oud-Hollandse winkeltjes

Onze gesprekken vinden letterlijk aan de rand van de ambassadeursconferentie plaats, aan een tafel in de buitenring van het Conferentiecentrum op het ministerie. Om de nadruk op het Nederlandse belang te accentueren heeft de conferentie dit keer als thema: ‘Van alle markten thuis’. Hoewel de hand op de knip moet, is op het decor zeker niet beknibbeld. Door een ruim gesorteerde rekwisietenfirma is langs de wand een drietal oud-Hollandse winkeltjes gebouwd, ter herinnering aan de jaren dat een nijver Nederland de handen uit de mouwen stak. Die kant moet het in de diplomatie kennelijk ook weer op. Bij de ingang staan twee Alkmaarse kaasdragers waarvan eentje in het ambtskostuum dat in de jaren twintig van de vorige eeuw werd gedragen door een gezantschapssecretaris der tweede klasse. Martiaal pak, voorname steek op het kalme hoofd. Kun je nagaan hoe een ambassadeur er toen bij liep.

In een aantal boekenstalletjes liggen tal van internationale studies. Bij drie stapels staat een intrigerend bordje: het blijken de favoriete selecties van minister Uri Rosenthal, staatssecretaris Ben Knapen en secretaris-generaal Ed Kronenburg. In een streng hiërarchische organisatie kan het geen kwaad te weten wat de baas graag leest, en daarin wordt hier behulpzaam voorzien. Aan de wand hangen de portretten van vele ministers en staatssecretarissen. Alleen de dominante Joseph Luns is ook met een bronzen kop aanwezig, maar dat had hij zelf alleen maar kunnen billijken.

In de marge van de jaarlijkse ambassadeursreünie zijn er allerlei workshops, van ‘Mensenrechten en bedrijfsleven’ tot ‘Ruimtereizen’. Een opmerkelijk moment doet zich voor tijdens een discussie met de Braziliaanse en Zuid-Koreaanse ambassadeurs in Nederland. Zij vertegenwoordigen nieuwe, sterke economieën, met ook steeds meer belangen in het Zuiden. Eendrachtig leggen zij uit dat zij zich in ontwikkelingslanden niet inlaten met zaken als goed bestuur en mensenrechten.

Hierop informeert de Nederlandse ambassadeur in Oeganda, Jeroen Verheul, hoe belangrijk goed bestuur en mensenrechten zijn geweest in de eigen ontwikkeling van zowel Zuid-Korea als Brazilië.

De Zuid-Koreaan vertelt dat zijn land in 1964 een militaire staatsgreep heeft beleefd, de generaals bleven achttien jaar aan de macht. Het waren geen lieverdjes, maar ze hebben de basis gelegd voor de economische groei, die pas echt verder aantrok toen de democratie weer was hersteld.

Brazilië heeft ook zo zijn eigen ervaringen met een militaire dictatuur. De economische groei is in Brazilië niet echt te danken geweest aan de tirannen, maar juist het herstel van de democratie en het respect voor mensenrechten waren een heel belangrijke impuls voor de verdere economische ontwikkeling.

Gezien deze inspirerende ervaringen met goed bestuur zullen Brazilië en Zuid-Korea deze zegeningen nu ook graag willen uitdragen in ontwikkelingslanden, zo vermoedt het aandachtige Nederlandse gehoor. Nee dus! Beide gezanten reageren eender: wij willen die ervaringen graag delen, maar we gaan het niet opleggen of eisen.

‘Ja, zo zit het dus’, stelt Jeroen Verheul na afloop monter vast.

Benieuwd naar de visies van van de drie ambassadeurs? Lees het hele artikel in de Vice Versa. Neem nu snel een abonnement op Vice Versa en u krijgt nummer 2 nog deze week thuisgestuurd!

Auteur
Tony van der Meulen

Datum:
25 april 2012
Categorieën:
Tags: