Tineke Ceelen: ‘Syrische vluchtelingen durven niet te praten’

De crisis in Syrië is nog volop aan de gang. Tienduizenden Syrische burgers zijn door het aanhoudende geweld gevlucht naar de buurlanden Turkije, Libanon en Jordanië. Tineke Ceelen, directrice Stichting Vluchteling, bezocht Libanon en Jordanië en kreeg te maken met een unieke vluchtelingensituatie. ‘We moesten vluchtelingen echt overtuigen dat wij als Stichting Vluchteling niet van de geheime dienst of van de media waren.’

 

U bent net in Jordanië en Libanon geweest, hoe was het?

‘Het was een hele gekke en unieke situatie. Ik bevond me in een heel andere vluchtelingensituatie dan anders. Er zijn geen vluchtelingenkampen. De vluchtelingen worden voornamelijk opgevangen in gastgezinnen. Een voorbeeld hiervan zijn de vluchtelingen uit het grensplaatsje Deraa in Syrië die worden opgevangen in Ar Ramtha in Libanon. Vóór de crisis bestond tussen deze twee plaatsen levendig verkeer en kenden de vluchtelingen en de bewoners elkaar al. De vluchtelingen konden terecht bij hun familie, vrienden en bekenden in Ar Ramtha en zijn daardoor opgegaan in de gemeenschap. Hierdoor is de vluchtelingencrisis niet te zien.’

‘Bovendien zijn de gevluchte Syriërs zo bang, dat ze niet willen en durven te praten. Ze zijn als de dood voor de Syrische geheime dienst, bang om opgepakt en teruggestuurd te worden. Deportatie betekent vrijwel zeker de dood. Dat vluchtelingen niet willen praten is heel opmerkelijk. Normaal maak ik mee dat mensen juist willen praten, hun leed willen delen en vertellen wat ze nodig hebben. Om ze toch aan de praat te krijgen moesten we vluchtelingen echt overtuigen dat wij als Stichting Vluchteling niet van de geheime dienst of van de media waren.’

Was het een nuttig bezoek?

‘Het was zeker een nuttig bezoek. Ik heb een directe indruk gekregen van de situatie en omstandigheden. Daardoor heb ik nu meer inzicht in wat er speelt en hoe groot de capaciteit is van de hulpverlening. Een bezoek geeft inzicht in de moeilijkheden, mogelijkheden en vooral noden en werkt veel beter dan een telefoon gesprek.’

Wat is er nodig?

‘De vluchtelingen houden zich verstopt waardoor hun aantal moeilijk is in te schatten. Maar ik twijfel er niet aan dat er hulp nodig is. Wij werken via lokale structuren om zo het vertrouwen van de bevolking te winnen. De hulp die nu gegeven wordt is onvoldoende. Uiteindelijk heb ik met 17 mensen gesproken: een grote familie die op twee kleine kamertjes woonde. Zij waren de enige die wilden praten. Verder heb ik ook indirect contact met gehad met de vluchtelingen, via de mensen die hun helpen en opvangen. Hierdoor kreeg ik te horen waar de vluchtelingen behoefte aan hebben. In Libanon is er op dit moment een gebrek aan medicijnen. Niet alleen basis medicijnen, maar juist ook medicijnen voor mensen met chronische ziektes als diabetes, of hoge bloeddruk . Hier hebben wij meteen op ingespeeld door met onze stichting geld voor medicijnen ter beschikking te stellen.’

‘Bovendien staan we aan de vooravond van een gebrek aan opvang, er is langzaam maar zeker geen ruimte meer bij de gastgezinnen. Ook is er behoefte aan de dagelijkse basisspullen. De mensen zijn gevlucht zonder iets mee te kunnen nemen. Er is voornamelijk behoefte aan kleren, dekens, toiletartikelen, voedsel en kookmateriaal, als houtblokken, etc.’

Wat zou de internationale gemeenschap moeten doen?

‘De internationale gemeenschap moet inzetten op het vinden van een politieke oplossing. Wij als ngo’s kunnen een bijdrage leveren door noodhulp te leveren aan de slachtoffers van het conflict. ’

 

 

Auteur
Esther van Ameijde

Datum:
13 maart 2012