
‘Ondernemen in Afrika vaak nog steeds een brug te ver’
De overheid zet in flink op Nederlandse bedrijven die moeten gaan ondernemen in ontwikkelingslanden. Mooi natuurlijk, want bedrijven creëren werkgelegenheid en kunnen producten van lokale ondernemers afnemen, die daardoor een nieuwe impuls krijgen. Maar in de praktijk blijkt dat de ideale match tussen Nederlandse en lokale bedrijven nog ver te zoeken is, observeerde Vera Hendriks tijdens haar reis naar Rwanda.
Vorige maand bracht ik twee weken door in Rwanda; een land dat ik eerst alleen associeerde met genocide, maar dat me inmiddels een frisse blik op Afrika heeft gegeven. De hoofdstad Kigali is een keurig aangeharkte stad, met prachtige asfaltwegen, verkeersborden en stoplichten die aftellen tot je verder mag. Plastic zakken zijn verboden en nergens ligt afval in de goot. Op de heuvels van het stadscentrum verrijzen steeds nieuwe gebouwen. En ook buiten de stad vind je bedrijvigheid; het land ligt vol akkers, zelfs op de meest steile hellingen.
Het gaat goed met Rwanda, zo te zien. En dat is precies wat de Rwandese regering graag hoort; de ambitie van Rwanda is om ‘het Singapore van Afrika’ te worden. Dat houdt ook in dat het land aantrekkelijk moet worden gemaakt voor samenwerking met buitenlandse investeerders. Liever dát dan al die ngo’s.
Ondernemen
Stel, je hebt een Nederlands bedrijf. Wat is er dan nodig voor ondernemen in een land als Rwanda? Ten eerste een lokaal netwerk: weten bij wie je terecht kunt met je deal. Veel bedrijven kloppen daarom aan bij de Nederlandse ambassade; de afgelopen twee jaar is de aanloop aantoonbaar gestegen. Ook via andere wegen, zoals ngo’s en netwerken als Agri-ProFocus, komen bedrijven bij lokale partners terecht. Dit kan snel of langzaam gaan, maar over het algemeen is eerste contacten leggen niet het lastigste onderdeel.
Ten tweede heb je geschikte lokale partners nodig. Dat kunnen coöperatieven zijn die maïs aanleveren, of het lokale midden- en kleinbedrijf (speerpunt van staatssecretaris Knapen) die voor ondersteunende diensten zorgen. En daar blijkt het vaak spaak te lopen. Er is in Rwanda nauwelijks sprake van een middensector. De Rwandese bedrijven die bij de Nederlandse ambassade aankloppen voor zaken, zijn meestal te klein en hebben te weinig omzet om interessant te zijn voor Nederland. Ook is de kwaliteit van de geleverde producten vaak niet goed genoeg. En dan haken de Nederlanders weer af, want ondernemen is nu eenmaal geen liefdadigheid.
Voorwaarden scheppen
Om Rwandese partners rendabel te maken, zou er langdurig geïnvesteerd moeten worden in schaalvergroting en omzetverhoging. Dat houdt voor landbouw in dat de ‘professionele’ boerenondernemers land moeten kopen van hen die alleen hun eigen eten verbouwen. Met meer land kunnen ze hogere kredieten krijgen, investeren in machines, en werken aan kwaliteitsverbetering. Daarnaast moeten coöperatieven hun administratie en leiderschap op orde krijgen en markten moeten beter en centraler worden georganiseerd. Er moet kortom een ´enabling environment´ worden gecreëerd.
Maar wie gaat daarvoor zorgen? President Kagame doet zijn best, maar zijn regering bestaat vooral uit technocraten, generaals en PR-medewerkers, niet uit boeren. Ngo’s die al jaren in Rwanda werken kunnen een klein deel voor hun rekening nemen, maar ze hebben niet het geld (en het politieke fiat) om grootschalige veranderingen in gang te zetten. En bedrijven raken pas geïnteresseerd als ze hun investering snel weer terug kunnen verdienen, waar capaciteitsontwikkeling juist een langetermijnproces is.
Nu nog even niet
Dit ontwikkelingsproces kan nog jaren gaan duren. De ideale match tussen een Nederlands en een Rwandees bedrijf wordt voorlopig maar mondjesmaat gevonden, en vaak alleen nog op ideële basis. Zolang Rwanda niet de voorwaarden kan scheppen die het zinnig maken om er te investeren, en zolang de Rwandese afzetmarkt verwaarloosbaar is door het ontbreken van een koopkrachtige middenklasse, zullen ondernemers hun neus blijven ophalen voor Afrika, alle subsidies ten spijt.
Wat niet wil zeggen dat Afrika hopeloos is: integendeel, het is een prachtig continent met ongelooflijk veel potentieel. Door Afrika te negeren, lopen Nederlandse ondernemers misschien miljoenen mis. Maar voordat het zover is dat we massaal naar het zuiden trekken, moet er worden stilgestaan bij de realistische mogelijkheden, en hoe die ontplooid kunnen worden. En volgens mij is (niet-winstgerichte)ontwikkelingssamenwerking daar nog steeds hard bij nodig.