Journalisten en ngo’s: een moeizame romance

Ontwikkelingssamenwerking is op het moment een hot issue geworden in de media. In Vice Versa nummer 1 van dit jaar schreef Marc Broere, hoofdredacteur van Vice Versa, een beschouwing over de relatie tussen journalisten en ontwikkelingsorganisaties. Deze is met taboes omgeven, maar toch kunnen ze veel profijt van elkaar hebben, betoogt Broere. Dan moeten de onderlinge verwachtingen en rollen wel glashelder zijn.

Onlangs was mijn collega Eva de Vries in Tanzania om een grote reportage te maken over hoe de Nederlandse hulp aan deze donor darling wordt afgebouwd. In een van haar weblogs schrijft Eva: ‘Ik ben op bezoek bij de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV. Rinus van Klinken heeft me uitgenodigd om te zien wat SNV zoal doet in de Lake Victoria Zone. Rinus, grijs krullend haar en een grote bril, vloeiend in Swahili, woont al ruim dertig jaar in Afrika en is een perfecte bron als het gaat om de ontwikkelingen in Tanzania on the ground. Maar hoe zit dat eigenlijk als je als journalist te gast bent bij een ngo, vraag ik me af. SNV haalt me op van het vliegveld, trommelt mensen op voor een groepsdiscussie, neemt me mee naar een bruiloft en regelt een field trip voor me. Gastvrijheid en generositeit alom. Maar kan ik nu nog wel kritisch en objectief zijn?’*

Déjà vu

Bij het lezen van het weblog van Eva kreeg ik een déjà vu. De vragen die ze opwerpt, zijn een geliefd gespreksonderwerp onder journalisten die gespecialiseerd zijn in ontwikkelingssamenwerking. In 1996 schreef ik voor De Journalisthet vakblad over journalistiek, een artikel over de relatie tussen ngo’s en journalisten. Ik sprak onder andere met verslaggever en Afrikadeskundige Jeroen Corduwener, die vond dat collega’s zich te veel lieten leiden door ontwikkelingsorganisaties. Hij was tijdens een reis naar Rwanda en Congo enkele Nederlandse televisiejournalisten tegengekomen die zelfs geen andere bronnen dan Nederlandse hulpverleners interviewden. ‘Ze gaven schaamteloos toe dat ze volledig leunden op de hulporganisaties en maakten gebruik van hun auto’s, tolken en contacten’, fulmineerde Corduwener. ‘Wat je dan krijgt is van die typische hulpverleningsreportages. Ik vond dat vanuit journalistiek oogpunt onthutsend.’

Hij benadrukte dat zo’n werkwijze in Nederland nooit geaccepteerd zou worden. ‘Ik denk dat een hoofdredacteur zich flink achter de oren krabt als bij een reportage over bijvoorbeeld de ramp in de Bijlmer alleen maar hulpverleners aan het woord komen, en geen buurtbewoners of getuigen. Maar kennelijk gaat dit verhaal op 4000 kilometer van hier niet meer op.’

De discussie over ontwikkelingsorganisaties en journalisten is altijd gebleven. De Avond van de Buitenlandjournalistiek, die lokaalmondiaal in november vorig jaar organiseerde, wijdde er een hele workshop aan. De polemiek werd de afgelopen jaren nog verder gevoed door journalisten als Linda Polman, in wier publicaties vrijwel geen sympathieke of deskundige hulpverlener voorkomt, en die principieel weigert samen te werken met ontwikkelingsorganisaties.

Mix van informanten

Ik heb zelf ook veel met ontwikkelingsorganisaties te maken gehad, en nog steeds. Zo maken we specials met Vice Versadie zij mede financieren, zoals de bijlage over publiek-private-partnerschappen die vorig jaar verscheen. Daarbij moeten we soms een stevig robbertje vechten en probeer ik altijd duidelijk te maken dat journalistieke onafhankelijkheid ook in het belang van de ontwikkelingsorganisaties zelf is, omdat het de geloofwaardigheid van het product vergroot.

Verder zijn mijn ervaringen een stuk positiever dan die van Linda Polman. Ik ben veel deskundige ontwikkelingswerkers tegengekomen en heb me in de samenwerking met hen ook nooit beperkt gevoeld. Je bent er immers als journalist zelf bij om je eigen grenzen te stellen en te bewaken. Ontwikkelingswerkers en lokale ngo’s kunnen een uitstekende bron zijn, naast andere bronnen. Het gaat erom dat je een diverse mix van informanten voor je reportages hebt en je niet, zoals Corduwener terecht stelt, uitsluitend baseert op ontwikkelingswerkers en ngo-medewerkers. Kijk daarom altijd verder dan alleen ngo-informanten en voorkom dat je een problematiek subjectief benadert.

Wat ik jammer vind is dat de discussie vaak beperkt blijft tot de financiële en logistieke ondersteuning door ontwikkelingsorganisaties. Daardoor blijft het debat aan de oppervlakte hangen. Natuurlijk zou het goed zijn als media zelf meer investeren in buitenlandreportages en zo minder afhankelijk worden van sponsoring door ngo’s. Dat zou de samenwerking gelijkwaardiger maken. Op hun beurt zouden ontwikkelingsorganisaties minder bang moeten zijn voor een kritisch verhaal op z’n tijd. Een initiatief als de Briljante Mislukkingen Award Ontwikkelingssamenwerking van Bas Ruyssenaars laat zien dat leermomenten ontzettend belangrijk zijn en de geloofwaardigheid van de sector alleen maar vergroten.

Steeds hetzelfde verhaal

Ik denk dat ontwikkelingsorganisaties en journalisten samen iets kunnen opbouwen als ze elkaar in hun waarde laten en elkaars specifieke taak respecteren. Een goed voorbeeld vind ik de journalistieke producties die we met lokaalmondiaal in El Salvador hebben gemaakt, een land waarin we de afgelopen drie jaar veel hebben geïnvesteerd. Het begon met een gezamenlijk traject met ICCO en Cordaid om dit land weer op de (journalistieke) kaart te zetten, omdat we van mening zijn dat er belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden die het waard zijn om verteld te worden. Via het netwerk van vooral Cordaid bouwden we steeds betere contacten op in het land. Wel checkten we steeds of deze mensen echt de beste informanten waren en of we ook onafhankelijk van ontwikkelingsorganisaties contact met hen konden onderhouden.

We konden steeds meer diepgang en gelaagdheid aanbrengen in onze reportages over met name de mara-problematiek (jeugdbendes) in El Salvador. Deze investering heeft geleid tot een film voor Al Jazeera die in januari is uitgezonden. Zonder de hulp van Cordaid en ICCO waren we nooit zo ver in het land gekomen, hadden we nooit zo diep kunnen graven en het werkelijke verhaal kunnen vertellen.

Omdat we het land nu zo goed kennen, zien we ook de valkuilen van snelle journalistieke bezoekjes, waarin altijd dezelfde media darlings worden bezocht en geïnterviewd. Of ze nu Kadir van Lohuizen of Lauren Verster heten: in El Salvador komen ze altijd terecht bij Homies Unidos, een organisatie van (oud-)bendeleden. Zij kunnen je inderdaad het snelst aan de oppervlakte van de bendeproblematiek brengen, maar als je het land beter kent, weet je dat ze als bron niet altijd geloofwaardig zijn.

Zo komen ook veel journalisten die het eerst naar Bangladesh gaan niet verder dan steeds weer hetzelfde verhaal op te tekenen van BRAC en de Grameen-bank, en hun oprichters Fazle Hasan Abed en Mohammed Yunus te interviewen. Terwijl er ondertussen veel interessantere (jonge) bronnen in het land zijn. In die zin zijn veel journalisten ook net papegaaien die elkaar napraten en zo het verhaal van de donor darlings in stand houden.

Gemakzuchtig

De wereld kent urgente thema’s, waarbij ontwikkelingsorganisaties en journalisten veel aan elkaar kunnen hebben. Denk aan de discussie over coherentie en de door GroenLinks-Kamerlid Arjan el Fassed bedachte term Public Common Bads. Hij doelt daarmee op de mate waarin het Nederlandse regeringsbeleid schadelijk is voor mensen in ontwikkelingslanden en we op andere beleidsterreinen tenietdoen wat we met ontwikkelingssamenwerking proberen op te bouwen. De ene ontwikkelingsorganisatie is gespecialiseerd in handel, de andere meer in grondstoffen of landrechten. Weer anderen zijn gespecialiseerd in financiële transacties, het opereren van multinationals of de gevolgen van klimaatbeleid. Ontwikkelingsorganisaties kunnen journalisten via hun partnernetwerken in contact brengen met de mensen die schade ondervinden van het gebrek aan coherentie in het Nederlandse beleid.

Daarbij is het wel cruciaal dat ontwikkelingsorganisaties over hun eigen profilering heenstappen en echt in het belang van die bredere thema’s denken. Dus niet van de journalist eisen dat hun naam minimaal twee keer genoemd wordt in de reportage of dat een andere Nederlandse ngo die zich met hetzelfde thema bezighoudt niet in het stuk voorkomt. Wel mogen ontwikkelingsorganisaties van journalisten verlangen dat ze zich goed verdiepen in de materie, niet gemakzuchtig zijn en integer met hun partnerorganisaties omgaan. Want ook hier schort het nog wel eens aan.

Kwetsbaar opstellen

Ik denk dat journalisten en ontwikkelingsorganisaties niet zonder elkaar kunnen als het gaat om het op de kaart zetten en het duiden van mondiale ontwikkelingen. Het is de hoogste tijd dat hierin verder wordt geïnvesteerd. Bouw net als met het bedrijfsleven partnerschappen op met de media, maar garandeer daarbij de journalistieke onafhankelijkheid. Stel je kwetsbaar op en geef openheid over de ongemakkelijke waarheid van armoede in plaats van simpele informatie die vooral bedoeld is om fondsen te werven. Verban mensen die het woord corporate in de mond nemen bij wijze van spreken naar een onbewoond eiland. Als organisaties echt voor de inhoud kiezen, maken ze de onderwerpen die samenhangen met ontwikkelingssamenwerking ook weer interessant voor de media en de politiek. Mits de onderlinge verwachtingen en rollen helder en afgebakend zijn, is de relatie tussen journalisten en ontwikkelingsorganisaties er een van wederzijds profijt.

* Benieuwd naar Eva’s reportage over de Nederlandse uitfasering in Tanzania? Lees het in de komende Vice Versa, die 26 april verschijnt! Nog geen abonnement? Neem dan nu een abonnement via www.viceversaonline.nl/abonneren en u ontvangt het eerstkomende nummer.

Geïnspireerd door dit verhaal? Bent u persvoorlichter of communicatiemedewerker en wilt u meer leren over PR, communiceren, interviews geven en sociale media? Vice Versa geeft tien keer het boek ‘PR voor dummies’ weg. Stuur een mail naar info[a]viceversaonline.nl o.v.v. PR voor dummies.

Auteur
Marc Broere

Datum:
23 maart 2012
Categorieën: