‘De tekortkomingen van het innovatiemodel’

Eind vorig jaar promoveerde Rutger van den Noort met het proefschrift Towards the end of global poverty.’ Wiet Janssen bestudeerde het proefschrift en heeft nogal wat kritische vragen. Er is sprake van een onmogelijke onderzoeksopzet, vindt hij. ‘De eindconclusie is dat de gekozen aanpak geen gelukkige is geweest, en dat is vooral de hoogleraar aan te rekenen.’

De dissertatie van Jan van den Noort is een dappere poging om vanuit een ongebruikelijke invalshoek grip te krijgen op de weerbarstige materie van de ontwikkelingshulp. Van den Noort verdient in ieder geval waardering voor zijn omvangrijke analyse. Die analyse leidt echter slechts in zeer beperkte mate tot bruikbare conclusies en nieuwe inzichten.

De voornaamste oorzaak is de gekozen onderzoeksopzet. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een innovatiemodel. Dat model is echter niet erg geschikt om de problematiek van de ontwikkelingshulp goed te beschrijven. De begeleidende hoogleraar is verantwoordelijk voor het bewaken van de onderzoeksopzet. De promovendus moet erop kunnen vertrouwen dat de gekozen aanpak hem helpt om bruikbare resultaten te vinden, maar de keuze van het model maakt dat wel zeer moeilijk. Mijn kritiek op het proefschrift geldt daarom meer de hoogleraar dan de promovendus,  professor A.J Berkhout van de Technische Universiteit Delft.

Het innovatiemodel als instrument voor betere hulp?

 Innovatie betekent: ‘Iets wat nog niet eerder is bedacht en/of in praktijk gebracht’. Het gebruik van een innovatiemodel om de ontwikkelingssamenwerking te analyseren en verbeteringsvoorstellen aan te reiken suggereert dat het er vooral om gaat volledig nieuwe dingen te bedenken: andere thema’s, een nieuwe aanpak, andere criteria, etc. De bekende thema’s komen wel langs, zoals onderwijs, gezondheidszorg, en economische ontwikkeling, en ook aspecten van de organisatie van de hulp: de doelen, het implementatieproces, de waarde van het gerealiseerde effect, internationale samenwerking etc. Het proefschrift schenkt echter verder geen aandacht aan innovaties ten aanzien van deze onderwerpen: het beperkt zich tot individuele hulpprojecten.

Het proefschrift negeert ook het feit dat er in de praktijk vaak externe invloeden zijn waardoor de nagestreefde ontwikkelingseffecten niet worden behaald. Om het risico op een mislukking te minimaliseren worden in de praktijk daarom meestal beproefde methoden en technieken gebruikt. Het criterium is immers of een hulpactiviteit bijdraagt aan een blijvende verbetering van de situatie van de armen. Innovatie is geen doel op zich, het is hoogstens een middel. De vraag is dus in hoeverre innovaties ‘volgens het model’ kunnen leiden tot betere resultaten.

De voorbeelden van innovatieve hulp zijn niet overtuigend

Van den Noort beschrijft een aantal voorbeelden van innovatieve ontwikkelingsprojecten. Maar het innovatieve ervan is betwistbaar. Het verhogen van de melkproductie van koeien door ze beter voer te geven is niet iets nieuws. Ook groente verbouwen in kassen in Suriname is dat niet, kassen bouwen en daarin groente telen is een bekend concept. Het zou misschien innovatief zijn als tegen de verwachting in zou zijn aangetoond dat het financieel voordelig is, maar dat blijft in het ongewisse.

Meertalig onderwijs in Bolivia is ook niet innovatief. Al in 1980 waren daar lagere scholen waar de kinderen les kregen in hun inheemse taal en in het Spaans. Het innovatieve van het health program in Gabon is de elektronische health card. Dat is op zich ook niet nieuw, maar je zou kunnen argumenteren dat het wel nieuw is in een arm ontwikkelingsland. Maar Gabon is eigenlijk geen ontwikkelingsland meer, qua koopkracht per inwoner is het rijker dan Brazilië en het beschikt over een prima infrastructuur (World dataBank). Dus daar een elektronische health card introduceren kun je geen innovatie noemen.

Aan de hand van de genoemde voorbeelden vallen er dus geen conclusie te trekken over de bruikbaarheid van het innovatiemodel. Het zou wellicht interessant geweest zijn als het innovatiemodel ook was gebruikt voor de analyse en het formuleren van verbeteringsvoorstellen ten aanzien van de organisatie van de hulp en de onderliggende problematiek, zoals de eerder al genoemde (keuze van doelen, implementatieproces, effecten, internationale samenwerking), maar ook de verdeling van de financiële middelen; de rol van de internationale handel; de problemen van corruptie en slecht bestuur, etc. Waarom die onderwerpen zijn genegeerd wordt niet verder toegelicht.

De tekortkomingen van het innovatiemodel

Het model omvat een aantal elementen die zeker bruikbaar kunnen zijn bij het implementeren van innovaties, bijvoorbeeld een gemeenschappelijke visie, inbedding van projecten in een lange termijn strategie, een wetenschappelijke bijdrage die relevant is voor de praktische oplossingen, aansluiting van de vernieuwende oplossing bij de vraag uit de markt,  en een ‘gemeenschappelijk framework’ om te leren. Wanneer er een innovatief ontwikkelingsproject wordt opgezet kan het zeker zinvol zijn om daarbij een of meer concepten uit het model te gebruiken.

Overigens worden verschillende van die concepten bij ‘gewone’ ontwikkelingsprojecten allang veelvuldig in de praktijk toegepast. Zo hebben bijna alle ontwikkelingslanden tegenwoordig een lange termijn visie in de vorm van een ‘poverty reduction strategy’. De donoren dragen daar dan aan bij.

Van een aantal elementen van het model is de waarde voor de ontwikkelingshulp echter twijfelachtig. Zo verlangt het model dat er één partij is die volledig ‘in control’ is. Maar ontwikkelingssamenwerking is altijd een samenwerking tussen een donororganisatie en een doelgroep, en er is ook bijna altijd een lokale overheidsinstantie bij betrokken. Die partijen moeten het samen opknappen, en dus is er gedurende het hele traject intensief overleg nodig. Er is dus nooit één kapitein op het schip.

Ook is een wetenschappelijke bijdrage niet altijd noodzakelijk, veelal is vakkennis van het onderwerp voldoende voor een goed resultaat.   Tenslotte ontbreken er in het model een paar elementen die van groot belang zijn bij een innovatief ontwikkelingsproject. Het gaat er vooral om dat de nieuwe oplossing technisch, organisatorisch en financieel klopt, en past in de sociale cultuur. Als dat niet in orde is wordt het project een fiasco. In de besproken voorbeelden komen die aspecten echter niet aan de orde.

Tekortschietende kennis van de ontwikkelingssamenwerking

De promotie pretendeert niet een studie van de ontwikkelingshulp te zijn. Maar het is toch wel enigszins storend dat er over de hulp dingen worden beweerd die niet kloppen, of worden voorgesteld als iets nieuws terwijl ze dat niet zijn.

Van den Noort presenteert een indeling van landen in vijf categorieën op basis van hun niveau van welvaart c.q. armoede, met als criterium het Bruto Nationaal Product per inwoner in dollars: BNP/cap, VS$. Hij wekt daarbij de indruk dat dat iets geheel nieuws is, maar de Wereld Bank hanteert al decennia een dergelijke indeling. Net als Van den Noort legt ook de Bank relaties tussen BNP/cap en allerlei andere parameters, en geeft die weer in diagrammen. Maar de Bank gebruikt nu veel meer het inkomen in dollars per inwoner in koopkracht: BNP/cap PPP (PPP staat voor purchasing power parity). Dat geeft een veel eerlijker beeld. Het prijsniveau verschilt nogal van land tot land, en daarom kun je met één dollar in het ene land veel meer kopen dan in het andere. Dollars per inwoner zijn dus geen goed criterium voor het welvaartsniveau.

Een voorbeeld: sub-Sahara Afrika had in 2009 een BNP/cap (omgerekend tegen de geldende wisselkoersen) van 1125$, en India 1220$. Je zou dus denken dat het welvaartsniveau ongeveer gelijk was. Maar in India is het prijsniveau veel lager. Het inkomen in BNP/cap PPP was in sub-Sahara Afrika in 2009 2050$ en in India 3280$. De gemiddelde Indiër was dus 60% rijker dan de gemiddelde Afrikaan. Die clusterindeling op basis van inkomen in dollars/cap slaat de plank dus behoorlijk mis.

Van den Noort beweert ook dat gezondheidszorg een grote bijdrage levert aan de productiviteit van een land, want de mensen worden dan immers gezonder. Maar dat is niet zo. Mensen blijven namelijk door betere zorg ook langer leven met hun ziekte. Een AIDS patiënt die niet behandeld wordt heeft vanaf het moment dat hij ziek wordt een levensverwachting van ca.10 jaar, en met behandeling 20. Door een betere gezondheidszorg neemt de gemiddelde levensverwachting in een land inderdaad toe. Maar het blijkt dat, in procenten van hun levensverwachting, de tijd die mensen in hun leven ziek zijn hetzelfde blijft: in alle ontwikkelingslanden ongeveer 13% (WHO, World Health Report 2010, Part II Global health Indicators, p 48 e.v.).

Conclusies ten aanzien van het proefschrift

De conclusies in het proefschrift zijn gebaseerd op het gebruik van het innovatiemodel bij een aantal hulpactiviteiten. Die activiteiten betreffen echter uitsluitend de implementatie van individuele projecten, en in de praktijk gaat het daarbij maar hoogst zelden om innovaties. Dat het niet gelukt is in het proefschrift overtuigende voorbeelden van innovatieve ontwikkelingsprojecten te beschrijven, illustreert dat nog eens. De relevantie van het model voor de ontwikkelingshulp kon daardoor niet overtuigend worden aangetoond.

Bovendien is het model niet erg geschikt om de hulpactiviteiten te beschrijven en te analyseren. Ook zijn er vraagtekens te zetten bij de elementen van het model. Een aantal ervan is zeker bruikbaar, zoals een gemeenschappelijke visie. Andere elementen zijn niet bruikbaar, bijvoorbeeld één leidende instantie. Een aantal andere zijn allang gemeengoed en worden algemeen gebruikt in gewone hulpprojecten, zoals inbedding in een lange termijn strategie, en aansluitend bij de vraag uit de markt. Bepaalde elementen die essentieel zijn voor het succes van innovatieve ontwikkelingsprojecten ontbreken echter in het model, zoals de aansluiting van de activiteit bij de sociale cultuur.

Ontwikkelingshulp is bovendien meer dan alleen de implementatie van projecten. De hulp omvat bijvoorbeeld ook de besluitvorming over de aard van de hulp, de keuze van de thema’s, en de samenwerking tussen allerlei partijen. Het onderzoek zou wellicht meer opgeleverd hebben indien het zich daar op zou hebben gericht. Ook méér kennis van het vakgebied ontwikkelingssamenwerking zou wellicht tot een interessanter proefschrift hebben geleid.

De eindconclusie is dat de gekozen aanpak geen gelukkige is geweest, en dat is vooral de hoogleraar aan te rekenen. Door de aanpak kon onvoldoende worden aangetoond in hoeverre het innovatiemodel van nut kan zijn voor het verbeteren van de effectiviteit van de ontwikkelingshulp.

Tenslotte: De dissertatie heeft een titel die suggereert dat het een belangrijke bijdrage levert aan de oplossing voor ‘global poverty’. Dat lijkt me toch lichtelijk pretentieus.

Auteur
Wiet Janssen

Datum:
20 maart 2012
Categorieën: