‘Karimi speelt in op de politieke dagkoersen van dit kabinet’

Anderhalve week geleden leverde Farah Karimi een uitgebreide bijdrage op deze site aan het debat, waarin ze inging op het non-paper van staatssecretaris Knapen. Voormalig topambtenaar van Buitenlandse Zaken, Paul Hassing, is het met veel punten niet eens en levert stevige kritiek op de argumentatie van de directeur van Oxfam Novib. ‘Het heeft er veel van weg dat Karimi hier de risico’s van de internationale ontwikkelingen eenzijdig benadrukt om vooral een rol te claimen voor haar eigen organisatie. Begrijpelijk maar daarmee nog niet geloofwaardig.’

Door Paul Hassing

Farah Karimi levert met haar stuk een bijdrage aan het debat over de nieuwe rol van maatschappelijke organisaties in een veranderende wereld. Ze reageert op de 5 trends van staatssecretaris Knapen en voegt er zelf nog een aan toe. Bij elk van deze trends kunnen kritische kanttekeningen worden geplaatst.

  1. Grotere ongelijkheid en schaarste

Karimi stelt dat de lokale en internationale zeggenschap met name over voedsel en water het heftigst gevoerd zal worden. Maar ze geeft niet aan waarop dat gebaseerd is. Zo vinden de UNDP en de OESO dat er voldoende voedsel geproduceerd kan worden tot 2050. Hoezo heftigst! Het lijkt erop dat er van een structurele prijsstijging van voedsel sinds 2008 sprake is, gepaard gaande met grote fluctuaties. De groep mensen die daar het meeste onder geleden hebben (de 20% met laagste inkomen die 70% van hun inkomen aan voedsel moeten besteden) zijn de arme sloebers in de slums van de grotere steden die meer voor hun eten moeten betalen terwijl zij beduidend minder mogelijkheden hebben om hun inkomen op korte termijn te vergroten.

Het zijn dus niet zozeer de kleine boeren, zoals Karimi beweert, maar de arme stedelingen. Maar het is natuurlijk een goed recht van een maatschappelijke organisatie als Oxfam Novib om te kiezen voor de kleine voedselproducenten.

Dat de zeggenschap over water ook het heftigst gevoerd zou worden, valt eveneens te betwijfelen. Vergeleken met de strijd om de zeggenschap over bijvoorbeeld de olie en gasvoorraden en toegang tot internet, kan men deze opmerkingen van Karimi in twijfel trekken. Natuurlijk, meer dan een miljard mensen hebben geen toegang tot veilig drinkwater en goede sanitatie. Maar de ontwikkelingen in de energiesector hebben een veel grotere (directe en indirecte) impact op armen dan die in de watersector.

Hiermee wil ik geen pleidooi houden voor een exit voor water, maar het gaat in het debat toch allereerst om de hardheid van de argumenten. En water is grotendeels nog steeds een nationale aangelegenheid met een beperkte regionale afstemming (stroomgebeid) en kan dus op nationaal en regionaal niveau worden opgelost. Het is niet aannemelijk dat er binnenkort grote bulkschepen met vers water van Nederland naar Somalië varen. Daarvoor is bijvoorbeeld het ontzouten van zeewater veel goedkoper.

Waarom verwijst Karimi dan naar deze twee sectoren in haar betoog? Het lijkt erop dat ze vooral wil aangeven dat het Nederlandse ontwikkelingsbeleid het maatschappelijke middenveld nodig heeft om duurzaamheid en sociale gerechtigheid te garanderen. Laat ik nou altijd gedacht hebben dat het maatschappelijke middenveld er zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden vooral is om tegenmacht te organiseren, tegenmacht voor de macht van de overheid en het bedrijfsleven. Het betoog van Karimi heeft veel weg van het zoeken naar argumenten om aan te sluiten bij het huidige Nederlandse beleid en daardoor een MFS III mogelijk te maken. In het debat gaat het om een visie op de langere termijn en het huidige beleid van Knapen is waarschijnlijk van voorbijgaande aard.

  1. Mensenrechtendiscours

Karimi valt terug op het oude adagium dat waar samenwerking tussen overheden niet mogelijk is, Nederlandse medefinancieringsorganisaties bij uitstek in staat zijn samenwerkingsverbanden (tussen burgers) te steunen. Was dat werkelijk de praktijk van het werk van de medefinancieringsorganisaties in het verleden? Natuurlijk hebben maatschappelijke organisaties een rol gespeeld bij het tot stand komen van allerlei internationale verdragen en het aankaarten van nationale kwesties. Men kan zelfs aannemelijk maken dat zonder hun inzet deze verdragen misschien wel niet tot stand waren gekomen. Maar deze organisaties werken ook in landen waar sprake is van een brede bilaterale samenwerking met Nederland, zoals bijvoorbeeld met Mozambique.

De ethische rechtvaardiging van het maatschappelijke middenveld om daar te interveniëren is mede gebaseerd op het niet aanwezig zijn van de overheid of omdat de overheid of het bedrijfsleven niet capabel zou zijn. En dus worden drinkwater en landbouw voorlichtingsprogramma’s gesteund. Zaken die de facto een publiekelijk karakter hebben en door de interventies van deze organisaties uit de publieke sfeer worden gehaald en tot hun werkterrein worden gemaakt. In combinatie met hogere salarissen vormen zij een concurrent met de publieke sector en bedrijfsleven. Was dat de bedoeling?

Karimi klaagt over de beperkingen die sociale bewegingen worden opgelegd in ontwikkelingslanden. Dat speelt zeker. Maar zij lijkt uit het oog te verliezen dat het aantal sociale bewegingen in ontwikkelingslanden de laatste 25 jaar exponentieel is toegenomen en daarmee de invloed van het buitenland op het reilen en zeilen van soevereine nationale staten. Het WRR rapport was hier duidelijk over: De meeste sociale bewegingen zijn er gekomen omdat de noordelijke Ngo’s een counterpart nodig hadden in ontwikkelingslanden. Ik ben een groot voorstander van een maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden die basale rechten en politieke vraagstukken aan de orde stelt en tegenmacht ontwikkelt tegen de machtigen, tegen zij die macht uitoefenen. Maar klagen over bewegingsvrijheid dient wel in het juiste perspectief geplaatst te worden. Dat laat Karimi na.

  1. Tanende rol van Nederland en EU

Ik ben het Karimi eens dat de Nederlandse wortels van de ontwikkelingsorganisaties gekoesterd moeten worden. Het ligt voor de hand dat Knapen dit Nederlands karakter vooral ter discussie wil stellen met in zijn achterhoofd het verminderen van de subsidie. Maar Karimi overdrijft als zij de Groene Sint en de Eerlijke Bankwijzer opvoert als goede voorbeelden om ook hier in Nederland duurzaamheid en gerechtigheid te willen bevorderen. Ook voor haar organisatie is coherentie van beleid ondergeschikt aan interventies in ontwikkelingslanden. De meeste mensen en middelen gaan naar projecten en programma’s in ontwikkelingslanden, terwijl het debat over ontwikkelingssamenwerking in Nederland en wat de burger er hier dagelijks aan kan doen (coherentie), niet echt van de grond komt.

Ik heb in een eerder stuk in Vice Versa on line hier geprobeerd een lans voor te breken maar het blijft opvallend stil. We willen blijkbaar nog steeds het liefste dingen daar oppakken en hier in onschuld onze handen wassen. Is het dan zo moeilijk om met de mondiale burger in discussie te gaan dat verandering van beleid hier meer zoden aan de dijk zet dan interventies daar. En ligt onze mondiale verantwoordelijkheid niet allereerst hier: in eigen huis de zaak op orde stellen?

  1. Opkomst nieuwe donoren

Karimi biedt aan om de overheid te helpen de effectiviteit van de hulp van de nieuwe donoren te vergroten omdat zij van mening is dat Oxfam Novib betere relaties heeft met de nieuwe donoren, daar verder mee is dan de Nederlandse overheid. Waarop die boute bewering gestoeld is laat zij verder in het midden. Ik zie het al voor me dat China en India luistert naar Oxfam Novib over hoe ze hun effectiviteit in Afrika kunnen verbeteren. Oxfam kan blijkbaar hulp bieden!

Schoenmaker houd je bij je leest, lijkt hier eerder van toepassing. China, India en Brazilië komen in verschillende internationale fora EU lidstaten tegen waar direct of indirect gesproken wordt over internationale samenwerking. Maar China praat ook separaat met Afrika, net zoals de EU separaat met Afrika praat. En dat vindt zijn oorsprong in de verschillende belangen die de EU en China hebben met Afrika en de verschillende mogelijkheden die Afrika ziet in de samenwerking met de EU en China. Dat beseffen de Afrikanen heel goed en daar maken ze handig gebruik van. Geef ze eens ongelijk. Het gaat niet zozeer over effectiviteit van de hulp, zoals Karimi ons wil doen geloven, maar om het veiligstellen van politieke belangen over en weer.

  1. De opkomst van het MVO denken

Volgens Karimi dwingt de groeiende schaarste aan grondstoffen en energie tot duurzaamheid om de winstgevendheid veilig te stellen. Ze ziet positieve ontwikkelingen en een rol voor haar organisatie. Echter, zolang de mensheid bestaat is er schaarste aan grondstoffen en energie geweest. Karimi heeft gelijk als zij bedoelt dat er nu meer vraag naar grondstoffen en energie is door de economische groei in opkomende landen zoals China, India en Brazilië. Maar een grotere vraag leidt in eerste instantie naar hogere prijzen, het zoeken naar nieuwe voorraden, het recyclen van materialen vanwege kosteneffectiviteit, het zuiniger omgaan met de grondstoffen en het ontwikkelen van alternatieven. Het aantal bedrijven dat vanwege deze schaarste voor echte duurzaamheid kiest, is helaas nog klein, hoewel deze groeiende is.

In Nederland bestaat steeds meer scepsis over de impact van MVO omdat het vaak acties betreft aan de marge van een onderneming en niet leidt tot fundamentele veranderingen in het productieproces. Het gaat mij er niet om de bestaande ontwikkelingen naar duurzaamheid te bagatelliseren of af te doen als niet relevant. Maar het lijkt me een veilige conclusie dat met de economische groei in Afrika, China, India en Brazilië de (mondiale) duurzaamheid niet bepaald is toegenomen. Het gaat nog steeds bergafwaarts ondanks de hoopgevende partnerschappen. Er moet veel meer gebeuren dan deelnemen aan partnerschappen. Daar hoor ik Karimi niet over.

Global governance gap

Karimi eindigt haar bijdrage aan het debat met de constatering dat er een global governance gap is en dat sterke internationale organisaties zoals Oxfam Novib, een belangrijke rol kunnen spelen complementair aan de Nederlandse overheid: soms als een goede buur dan weer als een verre vriend. Is dit iets nieuws? Zolang ik mij kan herinneren is er sprake van een global governance gap. Destijds, na de Tweede Wereldoorlog, werden organisaties als de VN, Wereldbank en IMF daarvoor opgericht. Nu is er de G20 bijgekomen en een groot aantal internationale verdragen. De EU is tot ontwikkeling gekomen, op een wijze die 20 jaar geleden niet voor mogelijk werd gehouden, ook al is er nu een eurocrisis. Er bestaan allerlei internationale brancheverenigingen voor het bedrijfsleven en vakbonden. Kortom, het heeft er veel van weg dat Karimi hier de risico’s van de internationale ontwikkelingen eenzijdig benadrukt om vooral een rol te claimen voor haar eigen organisatie. Begrijpelijk maar daarmee nog niet geloofwaardig.

Maar de vraag die Karimi echt vergeten is te stellen, is wat de mondiale Nederlandse burger vandaag de dag belangrijk vindt en hoe daarop in te spelen. Of nog een stapje verder …waarin de mondiale burger geïnformeerd zou moeten en willen worden om de wereld eerlijker en rechtvaardiger te maken. Haar bijdrage is nu vooral gericht op de overheid en zijdelings op het bedrijfsleven. De mondiale wereldburger wil tegenmacht kunnen uitoefenen buiten de formele democratische structuren om, tegen de machten die de burger negeren. Karimi lijkt nu vooral in te spelen op de politieke dagkoersen van dit kabinet. Daarmee doet ze het debat tekort.

Auteur
Paul Hassing

Datum:
21 februari 2012