
The End of Poverty en de rol van NGO’s
Wat zeggen de meest belangrijke boekwerken in de OS sector over de rol van ngo’s? In het verlengde van de discussie ‘de N van NGO’ over de toekomst van het maatschappelijk middenveld, komt Vice Versa met een reeks artikelen waarin verschillende vooraanstaande rapporten, boeken en artikelen over ontwikkelingssamenwerking worden doorgespit op dit onderwerp. Deze week: Jeffrey Sachs met het boek The End of Poverty.
Jeffrey Sachs is een Amerikaanse ontwikkelingseconoom en onder andere bekend van de boeken ‘The End of Poverty: Economic Possibilities for Our Time’ (2005) en ‘Common Wealth: Economics for a Crowded Planet’ (2008). Hiernaast is hij hoogleraar en directeur van het Earth Institute bij de Universiteit van Columbia en speciaal adviseur van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Sachs gelooft dat deze generatie een einde kan maken aan de extreme armoede die nog steeds bestaat in de wereld. In ‘The End of Poverty’ laat Sachs zien dat het niet zo moeilijk is om armoede te beëindigen, zolang we maar de juiste stappen zetten. Uit zijn strategie blijft het echter onduidelijk of NGO’s een eigen rol spelen in het beëindigen van extreme armoede.
The poverty trap
De extreem arme landen bevinden zich volgens Sachs in een poverty trap; de armoedefuik. De extreem armen hebben zo weinig, dat zij vastzitten in armoede en er zelf niet uit kunnen komen. Ze hebben meer kapitaal nodig, fysiek, menselijk en natuurlijk. Om dit te kunnen bekostigen moeten ze echter kunnen sparen. Mensen die in extreme armoede leven hebben echter net genoeg, of zelfs te weinig, om te kunnen overleven, laat staan dat zij iets overhouden om te kunnen investeren in hun toekomst. Tevens is er geen geld om belasting te betalen, wat ertoe leidt dat de regering minder geld heeft om te investeren in publieke goederen, zoals gezondheidszorg. Sachs stelt dat de armsten onder de armen daarom het meest vatbaar zijn om gevangen te raken in een lage of negatieve economische groei.
Hiernaast speelt geografie een belangrijke rol. Veel van de armste landen zijn landlocked; ze grenzen aan zee waardoor transportkosten zeer hoog zijn. Het zeer droge klimaat in arme landen speelt een negatieve rol in de landbouw productiviteit en voedselzekerheid. Tevens hebben veel tropische klimaten de ideale ecologische condities voor killer ziektes zoals malaria, schistosomiasis en knokkelkoorts.
De financiële middelen van de regering, het culturele klimaat, handelsbarrières, wetenschappelijk onderzoek gericht op rijke landen en de demografische fuik (hoge vruchtbaarheidscijfers) zijn verder belangrijk oorzaken van de armoedefuik.
Uit de armoedefuik
Om uit de armoedefuik te komen moet het inkomen per hoofd groeien, wat alleen mogelijk is als de kapitaalgroei (netto) groot genoeg is, zodat de bevolkingsgroei geen negatief effect heeft. Sachs is van mening dat dit bereikt kan worden door buitenlandse hulp in de vorm van officiële ontwikkelingshulp (ODA). Buitenlandse hulp zal een boost geven aan het proces van kapitaalgroei, economische groei en de groei van het inkomen van huishoudens. Als buitenlandse hulp wezenlijk genoeg is en lang genoeg duurt, dan zal het kapitaal van een land genoeg stijgen waardoor huishoudens in meer dan hun levensonderhoud kunnen voorzien. Wanneer dit punt bereikt is, kan het land uit de armoedefuik komen; ‘the poverty trap is broken’. Om extreme armoede te kunnen beëindigen, moet je slechts zorgen dat ze een voet op de trede van de ladder van ontwikkeling krijgen. Sachs ziet buitenlandse hulp dan ook niet als het uitdelen van geld, maar als een investering die mensen voor altijd uit extreme armoede haalt.
Een boost van NGO’s
De buitenlandse hulp die een boost kan betekenen in een extreem arm land, kan ook gegeven worden door NGO’s, zo blijkt uit de voorbeelden die Sachs in zijn boek geeft. Zo geeft hij het voorbeeld van extreem armen wonend aan (praktisch op) het spoor in India, die met behulp van een NGO (SPARC) kunnen onderhandelen met de regering. Dit leidde er uiteindelijk toe dat zij konden verhuizen naar een andere locatie. Kenmerkend voor ‘The End of Poverty’ is echter wel dat hij NGO’s niet specifiek een rol toedicht wanneer hij de stappen bespreekt om extreme armoede uit te roeien.
Acties van rijk en arm
Om een einde te maken aan extreme armoede moeten zowel rijke als arme landen acties ondernemen. Het begin is een globaal pact tussen de rijke en arme landen. Sachs is van mening dat veel arme landen doen alsof ze hervormen, en veel rijke landen pretenderen hen te helpen. Hiernaast stelt hij dat ontwikkelingsorganisaties op projecten focussen op een symbolische in plaats van nationale schaal. Volgens hem is het dan ook nodig ‘to fix the plumbing of international development assistance in order to be effective’.
De VN secretaris zou de gehele inspanning moeten overzien, en ervoor moeten zorgen dat het globale pact in werking treedt. Hiernaast zou elk arm land zelf een poverty reduction plan moeten ontwikkelen om de millenniumdoelen te behalen. Rijke landen moeten op hun beurt kijken naar wat een land nodig heeft aan buitenlandse hulp. Hierna is het de taak van het IMF en de Wereldbank om het benodigde geld bij donoren op te halen. Sachs vindt de millenniumdoelen een belangrijke tool om de armoede mee te bestrijden, als het tenminste niet bij vage aspiraties blijft maar omgezet wordt in operationele doelen.
Het Donorplan
Ook donoren moeten een duidelijk plan hebben waarbij op een transparante manier wordt duidelijk gemaakt hoe hun doelen zullen worden behaald. Volgens Sachs moeten grote plannen en doelen via multilaterale donors gaan zoals de Wereldbank. Voor kleine projecten is het juist goed dit via het bilaterale kanaal te doen. Juist specifieke investeringen gesteund door donorhulp zijn nodig om het kapitaal per persoon te vergroten en aan de armoedefuik te ontsnappen; donor aid lie[s] at the heart of breaking the poverty trap’. NGO’s kunnen dit advies ook gebruiken voor hun eigen beleid, alhoewel Sachs dit niet zelf benoemt in zijn boek.
Wanneer het kapitaal groot genoeg is kan er in basisbehoeftes worden voorzien, kan er gespaard worden en is het de start van duurzame economische groei. Zonder hulp kunnen de nodige investeringen niet worden gefinancierd, aldus Sachs. De investeringen die nodig zijn kunnen gedaan worden door 0,7% van het BBP van donorlanden te besteden aan deze taak. Slechts 20% van de wereldbevolking leeft in extreme armoede, en het doel is om déze te beëindigen, niet alle armoede.
Een rol voor NGO’s?
Ontwikkelingsorganisaties moeten op projecten focussen op een nationale schaal. In de strategie van Sachs om extreme armoede te beëindigen is dit echter de enige keer dat hij de nadruk expliciet legt op NGO’s. De adviezen die hij geeft voor donorlanden en het algemene idee van kapitaalgroei, kunnen natuurlijk wel gebruikt worden in de plannen en projecten van NGO’s. Kijken naar wat een arm land nodig heeft en hierin investeren, geldt niet alleen voor landen, maar ook voor ontwikkelingsorganisaties.
Dat hij NGO’s niet specifiek noemt, hoeft echter niet te betekenen dat hij ze geen rol toedicht. Uit de voorbeelden en succesverhalen die hij geeft, blijkt dat NGO’s wel zeker een positieve rol kunnen spelen. Dat NGO’s geen aparte rol hebben in zijn strategie kan betekenen dat hij het logisch vindt dat ontwikkelingsorganisaties een rol spelen in het beëindigen van extreme armoede. We zouden bijvoorbeeld kunnen aannemen dat volgens Sachs, NGO’s onder de 0,7% van het BBP van een land vallen, waardoor zij een rol krijgen binnen het donorplan. Het is echter onduidelijk uit zijn strategie waar NGO’s die onafhankelijk van de overheid werken, precies een rol hebben.
Heeft ontwikkelingshulp nut?
Maar waarom zouden we de armen helpen? In zijn interview met Joris Luyendijk in Wintergasten zegt hij: ‘if you don’t understand that we are interconnected, you are a fool’. Hard bewijs heeft laten zien dat er sterke verbanden zijn tussen de extreme armen en bedreigingen van nationale veiligheid. Ook vanuit een soort eigenbelang kunnen er genereuze acties ontstaan.
Zowel in het interview als in het boek geeft hij hiernaast voorbeelden van succesverhalen van ontwikkelingshulp, zoals het uitroeien van de pokken en het verhuizen van de mensen die aan het spoor woonden. Hij is vooral kritisch over de soort vragen die worden gesteld; Nederland moet zich niet afvragen of het klopt dat er zoveel geld uitgegeven wordt aan ontwikkelingshulp, ze moeten nog rijkere landen, zoals de VS en Japan vragen waarom zij dit niet doen. Er zijn namelijk maar weinig landen die ook daadwerkelijk 0,7% van hun BBP aan ontwikkelingshulp besteden.
Armoede is wel ons probleem, en oplosbaar
Sachs is dus voor ontwikkelingshulp, en voor meer investeringen, hij stelt zelfs dat zonder buitenlandse hulp de extreem armen nooit uit de armoedefuik zullen ontsnappen. Ontwikkelingsorganisaties lijken een positieve rol te spelen in Sachs zijn theorie, maar worden echter niet expliciet genoemd. Ontwikkelingshulp moet volgens Sachs echter wel op een andere manier worden vormgegeven om echt effectief te zijn. Wanneer dit gebeurt, is het mogelijk om extreme armoede uit de wereld te bannen. Het idee dat armoede daar niet ons probleem is, is volgens Sachs achterhaald. Hij is het eens met John F. Kennedy: ‘if we can’t save the many who are poor, we can’t save the few who are rich.’
Discussieer mee over de toekomst van het maatschappelijk middenveld op de nieuwsblog ‘de N van NGO’.