
Plan-directeur Monique van ’t Hek: Resultaatgericht werken zonder vage doelstellingen
Hoe kijkt Plan directeur Monique van ’t Hek aan tegen de bevindingen van Willem Elbers dat ontwikkelingsorganisaties schizofreen zijn geworden? En hoe ziet zij de toekomst van zowel noordelijke als zuidelijk ngo’s? Vandaag het eerste deel van een tweeluik. ‘Veel landen in het Zuiden doen het hartstikke goed, en hebben geen ontwikkelingshulp meer nodig. Dat is toch alleen maar fantastisch?’
Plan Nederland is gevestigd in het Amsterdamse Buitenveldert, waar directeur Monique van ’t Hek Vice Versa in haar vrolijk aangeklede werkkamer ontvangt. Van ’t Hek is al zo’n dertig jaar werkzaam in de ontwikkelingssector. Ze heeft in het verleden onder meer gewerkt voor Plan International, SNV, en als interim-directeur bij de Bernard van Leer Foundation, de Evert Vermeer Stichting en de ngo Aim for human rights. Jaren later is ze terug bij Plan, ditmaal als directeur. Tot 2009 was Van ’t Hek zelfs voorzitter van de redactieraad van Vice Versa. Bijkomend voordeel is dat ze regelmatig de Vice Versa website bezoekt, en dus goed op de hoogte is van de ’N van NGO’ discussie over de toekomst van het maatschappelijk middenveld. Van ’t Hek heeft hier wel het een en ander over te zeggen. Tevens wil ze reageren op de bevindingen van PhD student Willem Elbers, die stelt dat ngo’s ‘schizofreen’ zijn.
Wat vindt u van Elbers’ opvattingen en hoe kijkt u zelf aan tegen de ‘spagaat’ waar ngo’s zich volgens hem in bevinden?
‘Zonder dat ik Elbers’ artikel gelezen heb [het gesprek met Monique van ’t Hek vond plaats voordat het artikel werd gepubliceerd, red.] lijkt mij dat hij een sterke opsplitsing maakt tussen transformatielogica enerzijds en de korte termijn resultaten anderzijds. Ik weet niet of dat zo strikt te scheiden is. De afgelopen jaren is er zeker verzakelijking opgetreden in de goede doelen sector. Dat is logisch, omdat er door allerlei factoren (zoals het vijftigjarig bestaan van ontwikkelingshulp, en de vraag wat er nou echt is bereikt) moest worden nagedacht over het effect van ontwikkelingssamenwerking. Er wordt dus niet meer alleen maar gerapporteerd over de output van een project, hoeveel scholen er werden gebouwd bijvoorbeeld, maar ook over de outcome, datgene wat het effect ervan is geweest. Een volgende stap is dan de focus op impact, de sociale verandering die een project heeft bewerkstelligd. Zo’n insteek heeft natuurlijk wel met transformatielogica te maken, maar is ook begonnen vanuit een verzakelijking, om de effecten van ontwikkelingshulp tastbaar te maken.’
‘Ik denk zelf niet dat je zou moeten kiezen tussen de sociale transformatielogica enerzijds en het managementdenken anderzijds. Ik ben er een voorstander van om resultaatgericht te werken voor zover dat mogelijk is, en niet te vage doelstellingen te hebben. Aan de andere kant kunnen processen soms ook heel erg lang duren voordat er daadwerkelijk iets bereikt wordt: bij grote problemen als polygamie, meisjesbesnijdenis of HIV/Aids kan het soms generaties lang duren voordat daar veranderingen in komen. Bij zulke thema’s heb je dus een lange termijn en ook een lange adem nodig. Maar ik vind verzakelijking wel erg goed, ik ben er een groot voorstander van.’
Is het wel mogelijk om verzakelijking toe te passen zonder je principes overboord te gooien? Volgens Elbers zijn er een aantal spanningspunten tussen die twee, bijvoorbeeld rondom het meten van effectiviteit op de lange termijn.
‘Dat het moeilijk te meten is, is niet altijd het geval’, reageert Van ’t Hek. Ze vervolgt met een voorbeeld over ‘gendercide’ in India, waarbij op grote schaal foetussen worden geaborteerd als moeders in verwachting van een meisje zijn en de veelal arme ouders de bruidsschat [die de familie van de bruid moet betalen, red.] niet kunnen financieren. ‘We hebben ons met Plan ingezet om hier meer bewustzijn over te kweken, en er is nu ook een wetswijziging in India gekomen dat een echo om de sekse van je kind vast te stellen niet meer mag. Dat wil niet zeggen dat het probleem is opgelost, maar wel dat de overheid inziet dat er wat aan moet gebeuren. Dat is een belangrijke stap. In de gebieden waar we werken worden er nu weer meer meisjes geboren, dus de outcome is dan wel weer meetbaar.’
Hoe zit het met de Noord – Zuid relatie bij Plan? Wordt er binnen de organisatie samengewerkt met zuidelijke ngo’s waarbij de zuidelijke organisatie als ‘eigenaar van ontwikkelingswerk’ wordt gezien, of wordt de zuidelijke partner meer als uitvoeringsrelatie gezien?
‘Bij ons is er sprake van een andere structuur. Wij hebben country offices in de vijftig landen waar we werken, waarbij er sprake is van een duidelijke structuur. In die kantoren werken uitsluitend lokale mensen, al komt de country director wel vaak uit een ander land, maar meestal ook uit het Zuiden. In die zin werken we dus niet via lokale ‘partners’, maar hebben we ons eigen team ter plaatse.’
Wordt er dan helemaal niet samengewerkt met lokale ngo’s?
‘Jawel, we werken samen met lokale overheden en lokale ngo’s, maar dan vanuit daar, dus vanuit het land zelf. We zijn actief ter plaatse en werken direct in de communities, met onze voeten in de klei. Dat is echt de basis van ons werk.’
Merkt Plan veel van de opkomst van de zuidelijke ngo’s?
‘Ja, en het is natuurlijk de vraag hoe het straks gaat na 2015. Je ziet nu al dat overheden en internationale organisaties direct zuidelijke organisaties financieren, en dus is onze rol wat betreft de grote donaties misschien over een aantal jaar wel uitgespeeld. Voor de particuliere fondsenwerving zijn we dan specifiek gericht op de Nederlandse markt, en dat zal voor zuidelijke ngo’s moeilijk zijn om te doen. Voorlopig althans.’
Is uw organisatie dan ook van plan zich in de toekomst op grotere problematiek te richten, zoals klimaat en migratie?
‘We zijn natuurlijk ook aan het nadenken over wat onze rol straks zal zijn, als deze ontwikkeling doorzet. Wat we nu wel als probleem zien, is dat de eisen van de donoren echt hoog zijn, en dan heb ik het over bijvoorbeeld de Nederlandse overheid en de EU. Grote foundations hebben vaak wat minder stringente eisen. We zien dat het in het Zuiden lastig is om aan alle eisen van de donoren te voldoen; de rapportages die aangeleverd moeten worden zijn van een erg hoog niveau. Daar moet dan dus wel meer in geïnvesteerd worden, zodat de zuidelijke organisaties leren dat beter te doen. Of de donoren moeten de lat gewoon wat minder hoog leggen natuurlijk. Anders moeten er weer ‘witneuzen’ het veld in worden gestuurd, en dat willen we juist voorkomen. Maar vooralsnog hebben wij nog altijd die brugfunctie tussen de noordelijke landen, de noordelijke donoren, en het Zuiden. Dat de eisen echt hoog zijn, zie je al in MFS-II: veel kleinere organisaties zijn afgevallen en de penvoerders zijn bijna allemaal grotere ngo’s; alleen de grote ngo’s kunnen zo’n complexe aanvraag blijkbaar aan.’
Zouden zuidelijke ngo’s de taken van het Noorden moeten overnemen?
‘Dat is natuurlijk wel het doel. We zouden als organisatie eigenlijk niet nodig moeten zijn.’
Alexander Kohnstamm, directeur van brancheorganisatie Partos, noemde in een eerder gesprek met Vice Versa de ontwikkelingssector al een suïcidale sector.
‘Als we dat zouden bereiken, dat zou geweldig zijn’, reageert de Plan directeur. ‘Veel landen in het Zuiden doen het hartstikke goed, en hebben geen ontwikkelingshulp meer nodig. Dat is toch alleen maar fantastisch?’
Lees morgen deel 2 van het interview met Monique van ’t Hek over samenwerking: zowel binnen de sector als met het bedrijfsleven en de overheid. Discussieer mee over de toekomst van het maatschappelijk middenveld op onze nieuwsblog, ‘de N van NGO’.